Hoofdstuk | Blz. |
I. | 1. |
II. | 12. |
III. | 22. |
IV. | 32. |
V. | 41. |
VI. | 55. |
VII. | 71. |
VIII. | 85. |
IX. | 98. |
X. | 109. |
XI. | 129. |
XII. | 141. |
XIII. | 153. |
XIV. | 165. |
XV. | 181. |
XVI. | 194. |
XVII. | 208. |
XVIII. | 220. |
XIX. | 235. |
XX. | 249. |
"Edu, toe, laat me er nou uit!"
Maar Edu bleef kalm op de rand van de keukentafel zitten en liet zijn beenen heen en weer bengelen.
"Maak toch alsjeblieft de deur open, Edu! Toe, moet ik het je nu nóg vriendelijker vragen?"
Edu hield zich doof.
"Ben je er nog?" klonk het vol ontzetting uit de provisiekast.
Nu kon Eduard zich niet langer goedhouden, en hij barstte in lachen uit. Jammer, want anders had Rika bepaald gedacht dat ze tegen een leege keuken had staan praten, en 't zou heusch grappig geweest zijn om haar dat nog even te laten denken!
Zijn vroolijke jongenslach had de arme, opgesloten Rika wat haar laatste vraag betreft tenminste gerust gesteld.
"Maak dan toch open, ondeugende bengel!" begon ze weer.
Edu sprong van de tafel en ging voor de kast staan.
"Vind je het daar dan niet plezierig?"
"Plezierig? Och, zeur toch niet en laat me er uit, zoo meteen brandt mijn eten aan!" klonk het huilerig.
"Ik dacht 't zoo maar," zei Edu, die het goed vond om de kast nog even dicht te laten. "Er zijn daar toch genoeg lekkere dingen!"
"Er zijn hier geen lekkere dingen. Doe open!"
"Niet?" vroeg Eduard, met de grootst mogelijke verbazing in zijn stem. "Kom, je vergist je zeker! Ik laat je er niet uit als je niet wat lekkers voor me meebrengt!"
"Ingemaakte snijboonen en augurken in 't zuur, anders is hier niets!" En Rika morrelde van binnen aan de knop, want Edu had het slot weer opengedraaid, en hield nu met al zijn twaalfjarige kracht de knop aan de buitenkant in bedwang.
"Er is nog pruimengelei!"
Maar een gil van Rika maakte hem heusch even aan het schrikken.
"De appeltjes branden aan! Ik ruik het!" jammerde, ze.
Eduard snoof eens. "Maar niet heusch!" plaagde hij, en toen Rika's wanhopige kreten niet ophielden: "Nou ja, dadelijk mag je er uit, zal je dan niet boos op me zijn, beste Rika?"
"Nee, akelige jongen, gauw dan ook!"
"Daar dan!"
De deur vloog open en Edu stoof achteruit. — Bij de deur bleef hij staan, buigingen makend en gezichten trekkend tegen de arme Rika, die op een holletje naar de kachel liep om van de appeltjes te redden wat er nog te redden viel.
Eduard was op een stoof gaan staan en had zijn armen uitgestrekt; op plechtigen toon begon hij nu: "Gegroet, o schoone keukenprinses".... Maar verder kwam hij niet, want hier werd hij in zijn toespraak gestoord door het omdraaien van den huissleutel in de voordeur. Op 't zelfde oogenblik stormde Edu de gang in, de keukendeur met een harden slag achter zich dichtgooiend. — Het dreunde nog even na in de ruime keuken. — "Hè, hè, dat lucht op," zuchtte Rika, en ze zette de stoof weer onder de tafel.
Eduard was terecht gekomen in de armen van zijn Vader, die hem aan 't eind van de gang opving met een luid "Hallo!"
Een seconde lang was hij bijna geheel in Vaders donkere overjas verdwenen, toen sprong hij achteruit en trok een vies gezicht. "Wat bent u nat," zei hij, en hij wreef met zijn hand over zijn wang, waarop Vaders baard een paar kleine druppeltjes had achtergelaten.
"Nat?" lachte Vader, "geen wonder, 't is nog altijd aan 't motregenen! Help me maar eens gauw die natte overjas uittrekken!"
"En u bent zoo vreeselijk laat!"
"Heeft je maag je al gewaarschuwd dat 't etenstijd was? We zullen gauw beginnen!"
Achter zijn Vader aan stapte Eduard de huiskamer binnen, waar een prettige warmte de kilte van den regenachtigen Januaridag buitensloot. De tafel was gedekt, en terwijl Vader de overgordijnen dicht trok en de kachel opnieuw vulde, bij welke bezigheden Eduard hem steeds in den weg liep, bracht Rika het eten binnen.
"En — wat heeft Pepi vanmiddag uitgevoerd?" vroeg Vader, toen ze tegenover elkaar aan tafel zaten en een gedeelte van den inhoud der schalen naar de twee borden verhuisd was.
"Pepi" wachtte even voor hij een hap appeltjes in zijn mond stak.
"Wel, eerst had ik vioolles, en dat duurde nogal lang, want mijnheer heeft een paar stukjes voorgespeeld, een zoo'n leuk ding was er bij, zoo heel gauw ging 't, maar 't is wel heel moeilijk."
"En kende je al de oude stukjes al?"
"Ja, zoowat. Dat laatste, dat menuet, dat ik gisterenavond speelde, u weet wel, ging nog niet zoo heel mooi, maar dat heb ik er nu bij gehouden en dan wat nieuws."
"En was mijnheer tevreden?"
"Mijnheer vond wel dat ik vooruit ging, leuk dat hij dat zei, maar hij vond ook dat ik te haastig was, ik moet niet net doen of ik blij ben als een stukje haast uit is, en .... enne ...." Eduard wachtte even, als was hij vergeten wat hij verder had willen zeggen, en maakte toen haastig zijn zin af: "en rustig spelen." — Bij de laatste woorden had hij een kleur gekregen en strak keek hij op zijn bord, maar 't was niet omdat hij aan de vioolles dacht. Hij had de aangebrande appeltjes geproefd, en 't had hem er aan doen denken wat hij dien middag nog meer had uitgevoerd.
Vader scheen er nog niets van gemerkt te hebben, hij at tenminste kalm door; zeker dacht hij, dat Eduards vuurrood gezicht met de vioolles in verband stond.
"En waarom doe je dat dan ook niet?"
"Wat, Vader?"
"Wel, rustig spelen!"
"O, ja ziet u, als ik iets goed ken dan speel ik graag vlug, en als er dan weer een eindje komt dat niet zoo goed gaat dan doe ik dat langzamer, en dan kom ik niet gelijk uit met mijnheer, die natuurlijk precies in de maat er bij piano speelt. Kijk, 't was heel wat anders als ik hier ook kon studeeren met de piano er bij, maar u speelt geen piano en Rika natuurlijk ook niet." — Even lachte hij om het denkbeeld, dat Rika piano zou spelen, maar toen hij zag dat Vader opeens heel ernstig keek: "Och, maar dat is ook eigenlijk mijn eigen schuld; ik zal voortaan maar heel goed tellen, want daar komt het toch eigenlijk door! Denkt u ook niet dat het dan wel beter zal gaan, Vader?"
Zijn Vader gaf geen antwoord. Hij dacht er aan, hoe het altijd een van de liefste wenschen van zijn vrouw geweest was dat hun jongen viool zou spelen, en hoeveel plezier zij er nu in gehad zou hebben zijn stukjes op de piano te begeleiden. — In zijn verbeelding zag hij haar weer op de rustbank in de zitkamer liggen, en daar opeens klonken hem ook weer de luidruchtige stappen en de bekende hooge jongensstem in de ooren, en hij zag Eduard, toen een ventje van negen jaar, de kamer binnenstormen, met een kleur van opgewondenheid, de vioolkist in de hand. 't Was zijn eerste vioolles geweest, en druk pratend en vertellend had hij de viool te voorschijn gehaald en aan zijn Vader en Moeder laten zien hoe hij het instrument vast moest houden; toen had hij met den strijkstok de snaren aangeraakt, en zij hadden geluisterd naar de eerste tonen die hun jongen ten gehoore bracht; en tot slot had hij een soort negerdans uitgevoerd, aldoor de viool vasthoudend en met den strijkstok in het rond zwaaiend. Weer hoorde hij de stem van zijn vrouw zeggen: "Voorzichtig, lieveling!", toen Eduard half tegen de tafel aanviel, en weer hoorde hij zichzelf eindelijk zeggen: "Nu niet te druk, vent, denk aan Moeder!" Toen had in minder dan geen tijd de viool op een stoel gelegen, en een paar stevige jongensarmen waren om Moeders hals geslagen. Weinig had hij toen vermoed, dat zij nog geen jaar later haar stem nooit meer zouden kunnen hooren ...
Eduard, die zag dat Vader in gedachten verdiept was, durfde hem niet meer te storen en at stil zijn bord leeg.
Toen, op een wenk van Vader, belde hij Rika, om de schalen te komen verwisselen.
Half hoopte hij, dat Vader vergeten zou te vragen wat hij verder had uitgevoerd, want hij begreep wel, dat hij dan over de plagerij in de keuken moest beginnen, en het was hem ook heel duidelijk dat Vader daar niet bizonder mee ingenomen zou zijn. En toen Rika binnengekomen was en hij haar even aanzag kreeg hij opeens een heel onplezierig gevoel, want Rika keek heelemaal niet vroolijk en haar oogen waren rood. Haastig zag hij naar Vader, en haalde toen verruimd adem, want Vader scheen nergens op te letten, en vroeg heel gewoon: "Zoo Rika, druk gehad vanmiddag?"
"Dat schikt wel meneer," zei Rika, maar haar stem klonk wat vreemd, en toen Vader naar haar keek draaide ze zich haastig om en verdween met de leege schalen door de openstaande deur.
Vader bleef haar verwonderd nakijken. Vanwaar die plotselinge spoed? Een blik naar Eduard scheen hem wel eenige opheldering te geven; de jongen keek zoo verlegen en zette zoo'n schuldig gezicht dat hij heusch even moeite had heelemaal ernstig te blijven. Bedaard wachtte hij tot Rika de schoone borden neergezet had en de deur weer dicht was; toen liet hij Eduard rijst nemen, en vroeg: "Wat heb je na de vioolles gedaan, Eduard?"
"Na de vioolles, Vader? Toen ben ik naar huis gegaan, en toen heb ik mijn sommen gemaakt, en één som kwam niet uit, en toen heb ik eerst mijn Fransche les geleerd, en toen ik die zoowat kende heb ik die eene som nog eens geprobeerd. Ik heb er heusch een heele tijd op gezeten, Vader, maar hij wóu niet uitkomen!"
Vader knikte heel ernstig. "Wel gek toch, gewoonlijk komt een som toch dadelijk uit als je er maar eerst eens een poosje op bent gaan zitten, hè Pepi?" Vader begon te lachen, en Eduard wist niet of hij boos moest kijken of meelachen.
"Wat flauw," zei hij eindelijk. "Ik bedoel niet echt zitten!"
"Niet echt zitten? Wat bedoel je dan?" en Vader lachte nog maar.
"U begrijpt best wat ik meen," zei Eduard kwaad.
Zijn Vader was opeens weer ernstig geworden. "Nou vrindje, bedaar maar! Je kunt toch nog wel tegen een grapje, is 't niet? Je zet een gezicht als een oorwurm!"
Eenige oogenblikken bleef 't heel stil in de kamer. Toen begon Vader weer, want hij was nog niet waar hij op aan stuurde: "Nu, en verder, wat heb je na dat probeeren van die som gedaan?"
"Toen? Ja, toen ben ik naar de keuken gegaan, en daar heb ik wat op de tafel gezeten, enne ...."
"En toen heb ik wat kattekwaad uitgevoerd."
"Hè, Vader, hoe weet u dat?"
"Dat vertelt je arme zondaarsgezicht me," antwoordde Vader lachend. "Wat was 't? Biecht maar eens op!"
Eduard had het opeens erg warm gekregen. "Och," zei hij, "ja, ziet u, 't kwam heelemaal vanzelf, want Rika wilde iets wegzetten, en toen ging ze in de provisiekast."
"En toen?"
"Toen deed ik de deur dicht."
"Welke deur?"
"Van de kast."
"Op slot?"
"Ja, Vader."
"En hoe lang duurde dat?"
"Een paar minuten, denk ik."
"En wat zei Rika?"
"Rika zei eerst dat ik haar er uit moest laten," even kwam er een ondeugende flikkering in Eduards oogen, "en toen zei ze dat de appeltjes aanbrandden."
"Dat deden ze ook. En liet je haar er toen uit?"
"Ja, tenminste bijna dadelijk."
Vader lachte nu heelemaal niet meer, en hij zweeg even.
Toen zei hij: "Kijk eens, ik vind dat nu eigenlijk niet zoo erg prettig. Ik heb je nu al een keer of drie gevraagd om het Rika niet lastig te maken, en telkens gebeurt het weer. Ik vind het heel goed dat je gekheid maakt, maar dit is plagen."
Eduard keek heel sip. "Ik kon toch niet vooruit weten dat ze boos zou worden," zei hij.
"Als je even nagedacht hadt, toen je die kast op slot deedt, had je het wél geweten.
Rika heeft het druk en ze is wat zenuwachtig, en je weet nu eenmaal dat ze niet tegen die plagerijen van jou kan. Jij hadt plezier, maar Rika heelemaal niet, en dat merkte je heel goed, en vind je het dan niet een beetje zelfzuchtig om alleen maar aan je eigen plezier te denken, en kalm door te gaan?"
"Ja maar daar heb ik heelemaal niet over gedacht!"
"Dat begrijp ik wel," zei Vader terwijl hij opstond, "maar wil je dan niet eens probeeren om daar voortaan wel aan te denken?"
"Ja Vader."
"Mooi. En ga dan nu maar met me mee en laat me die lastige som eens zien."
Vader opende de deur om naar zijn eigen kamer te gaan.
Eduard volgde hem, maar eerst holde hij nog even naar de keuken.
"Rika, ben je nog boos op me?"
"Ik ben niet boos."
"Geef me dan een hand, Rika!" En hij schudde de uitgestoken hand zóó lang en zóó krachtig, dat Rika "au" riep.
"Och, Vader, u luistert niet!"
"Jawel vent, ik luister, de man heeft rogge en tarwe."
"Een een vijfde maal zooveel rogge als tarwe!"
"Een een vijfde maal zooveel," herhaalde Vader geduldig.
"En nu verkoopt hij de helft van de rogge en een derde van de tarwe, 1 H.L. rogge voor f 10.—en 1 H.L. tarwe voor f 15.—, en nu ontvangt hij voor de rogge f 75.— meer dan voor de tarwe, hoeveel heeft hij van elk gehad?" dreunde Eduard op, en toen: "Kijk, nu heb ik zoo gedaan," en hij zocht in een hoek van zijn kladpapier tusschen een menigte cijfertjes, waar hij zelf blijkbaar nog maar met moeite uit wijs kon worden: "O ja, kijk, zoo ben ik begonnen" .... Maar opeens hield hij midden in zijn zin op toen hij toevallig Vader even aanzag. "Och, nu hebt u weer heelemaal niet geluisterd!" zei hij ongeduldig.
Vader schrikte op. "Nee, ik heb ook niet geluisterd, ik zat aan iets anders te denken. Leg het me nog maar eens uit, ik zal nu beter opletten."
"Heusch?"
"Ja heusch," en Vaders donker hoofd boog zich over het sommenschrift heen.
Eduard begon weer van voren af aan over zijn rogge en tarwe tot hij eindelijk midden in zijn uitlegging bleef steken. "Maar nu kan ik niet verder komen," zei hij, "ik begrijp niet wat ik nu doen moet."
"Je kunt er zoo ook nooit komen," verklaarde Vader. "Begin nu eens van den anderen kant af, en reken uit hoeveel rogge hij verkoopt als hij 1 H.L. tarwe verkoopt."
"Dat heb ik ook al gedaan," zei Eduard uit zijn humeur, "maar toen ging 't ook niet!" en toen Vader zweeg: "Komt 't dan wel uit, Vader?"
"Probeer 't maar eens," antwoordde Vader kort, terwijl hij de courant openvouwde en begon te lezen.
Eduard beet besluiteloos op zijn potlood en streek met zijn hand door het kortgeknipte blonde haar. Toen ging hij zuchtend weer aan 't cijferen.
Een minuut of tien bleef 't stil in de kamer.
"Vader!"
"Wat is er?"
"'t Komt niet uit!"
"Laat maar eens kijken!" en Vader verdiepte zich even in de som en besloot: "Je hebt je vergist, reken 't maar eens over, dan vind je de fout wel."
En weer was 't stil; alleen ritselde nu en dan de courant, wanneer Vader een blad omsloeg, en telkens zuchtte Eduard, wanneer weer een nieuwe poging om de fout te ontdekken mislukt was.
"Niet zoo zuchten!" zei Vader eindelijk, "gaat het niet?"
En Eduard keek even op, eerst heel nadenkend en met rimpels in zijn voorhoofd, en toen glimlachend, en rekende weer verder. —
"Klaar!" 't Klonk als een juichkreet, en met een triomfantelijk gezicht legde hij het sommenschrift op de opengeslagen courant.
Vader las 't even vluchtig door. "Mooi zoo," zei hij, toen klapte hij het schrift dicht en gaf het aan Eduard terug.
De jongen ging naar een hoek van de kamer waar zijn schooltasch op den grond lag, en stopte er zijn boeken en schriften in.
"Pepi, kom eens hier!" vroeg Vader, en toen Eduard tegen zijn knie aanleunde en hem verwonderd aanzag: "Weet jij nog, wanneer ik het laatst op reis ben geweest?"
"Op reis? Ja, was dat niet verleden week, toen u naar Arnhem was, of bedoelt u dat niet?"
"Nee, dat bedoel ik niet, toen kwam ik 's avonds weer thuis; ik bedoel voor langer tijd."
"O," zei Eduard; hij begreep niet goed wat Vader eigenlijk wilde vertellen; "was dat niet twee jaar geleden, toen u naar Engeland was?"
"Ik geloof het ook; ik vroeg 't maar, omdat ik nu weer op reis moet, zie je."
Eduards gezicht betrok. "Gaat u op reis? Waar naar toe?"
"Naar Indië.
"Naar Indië?"
"Ja; er moeten een heeleboel nieuwe machines naar Indië toe, en nu gaat een van de ingenieurs mee, en dat ben ik."
"En hoe lang blijft u dan weg?"
"Vier maanden."
"En wanneer gaat u?"
"Over drie weken."
Eduard vroeg niet verder. Stijf hield hij de leuning van den stoel vast en keek Vader met wijd open oogen aan. 't Was, of hij 't nog maar half begreep, maar vóór zich zag hij alleen vier lange, eindeloos lange maanden, leeg en vreemd, en Vader heel ver weg. Toen barstte hij uit: "Maar ik ga toch mee, is 't niet Vader?" en toen Vader geen antwoord gaf: "Vader, zeg dat ik mee ga!"
"Nee jongen, ik kan je niet meenemen," zei Vader, en hij legde zijn hand op Eduards schouder. "Kijk, als ik voor mijn plezier op reis ging zou dat gaan, maar ik moet daar in Indië hard werken; ik zal den heelen dag druk bezig zijn, en ben nu hier, dan daar. Je zou er niets aan hebben, ik zou je den heelen dag alleen moeten laten, en bovendien zou al dat heen en weer trekken veel te vermoeiend voor je zijn."
"Maar u doet 't zelf toch ook!"
"Ja, maar ik ben ook geen kleine jongen meer!"
"Ik ook niet!"
"Nu, een groote jongen dan," en Vader glimlachte even. "Heusch vent, 't gaat niet, 't is veel verstandiger dat je kalm hier blijft en naar school gaat!"
"En moet ik dan alleen thuis blijven?"
"Nee, je blijft niet thuis, je gaat uit logeeren. Ik heb gevraagd of je dien tijd bij Tante Lina mag komen. Ik hoorde het vanmiddag, en toen ben ik dadelijk aan het plannen maken gegaan; voor het eten liep ik even bij Oom en Tante aan om te vragen of zij 't niet te lastig vonden er nog een jongen bij te krijgen, en daardoor kwam ik zoo laat thuis."
Eduard was op Vaders knie gaan zitten; tot nu toe had hij rustig geluisterd, maar nu sloeg hij opeens zijn armen om Vaders hals en begon onstuimig: "Maar u mag niet weggaan! Ik wil niet alleen hier blijven, en ik wil ook niet naar Tante Lina!" En toen smeekend: "O, Vader, ga toch niet weg!"
Vader zweeg, en drukte zijn jongen dicht tegen zich aan; het was het eenige wat hij op dit oogenblik voor hem kon doen. Veel was het hem waard geweest, wanneer een van de andere ingenieurs deze reis had kunnen maken, maar een langdurig gesprek met den directeur van de groote machinefabriek waaraan hij verbonden was, had hem de noodzakelijkheid van zijn gaan doen inzien. Het lachte hem niet erg toe, zijn jongen alleen te moeten achterlaten, maar hij was er van overtuigd, dat Eduard bij de oudere zuster van zijn vrouw werkelijk goed bezorgd zou zijn, ook al was hij geen groot huishouden gewend en al zou hij er in het begin misschien wat moeite mee hebben, zich naar zijn nichtjes en neefjes te schikken.
"Eddy, lieveling, maak het niet nog moeilijker voor me dan het is! Doe je best om ferm te zijn! Vier maanden zijn gauw om, en je zult het zeker prettig hebben bij Tante Lina!"
"Hugo en Piet zijn zulke vervelende jongens!" klonk het gesmoord.
"Ja, dat vind jij, maar ligt dat nu ook niet een beetje aan jezelf? Kijk, Oom en Tante wonen hier nog niet lang en je kent je neefjes pas kort, zijn die jongens nu heusch zoo vervelend, nu je ze niet dadelijk bizonder aardig vindt?"
Er kwam geen antwoord.
"Eddy, waaraan denk je?"
"Was Moeder er nog maar!"
Vader zweeg, en kuste zacht het blonde hoofd, dat tegen zijn schouder leunde.
"Weet je nog wel hoe Moeder altijd probeerde het goede in de menschen op te zoeken?" begon hij toen. "Moeder zei altijd, 'als ik iemand vervelend vind, dan kan dat even goed aan mij liggen als aan hem, en dan wil ik toch eerst eens trachten te weten te komen, waarom een ander wel van hem houdt en ik niet!' En waarom zouden andere menschen Hugo en Piet wel aardig vinden, en jij niet? Begrijp je wat ik bedoel?"
"Ja."
"En zou je het zelf ook niet prettig vinden om goede vrienden met de neefjes te zijn?"
Eduard antwoordde niet. "Alleen dán zou ik niet graag willen dat je goede vrienden met ze werdt, als het jongens zijn die liegen of laf zijn of gemeene dingen doen, maar dat geloof ik niet van ze. Kijk eens, je zult een heeleboel te doen hebben in die vier maanden; je zult je best moeten doen geduldig te blijven en niet boos te worden, ook al gaat alles niet even gemakkelijk. — En het moeilijkste van alles is om altijd te doen wat je zelf weet dat goed is. — Om moedig te doen wat je duidelijk ziet dat je plicht is, en je er niet aan te storen wat de andere jongens zeggen. — En daar is een heeleboel moed voor noodig, weet je dat wel?"
"Ja, dat weet ik wel." —
"En wil je daarvoor je best doen? Kijk me eens aan, Eddy! Zoo — wil je probeeren Vaders moedige, eerlijke jongen te zijn?"
Eduard knikte van ja, met een vreemd, strak gevoel in zijn oogen. —
"En je zoo flink mogelijk houden als ik weg ben?"
En weer knikte Eduard van ja, half hopend dat Vader nu maar over iets anders zou gaan praten, want hij voelde dat hij zich nu niet lang meer goed zou kunnen houden.
"Mooi!" en zacht streek Vader over het kortgeknipte haar. "Heusch, 't zal zoo lang niet duren, in 't begin van Juni ben ik weer bij je!"
"Maar ik vind het juist zoo vreeselijk lang!"
"Ja, maar dat valt wel mee; kijk, 't is niet eens vier heele maanden, we gaan den achtsten Februari uit Genua; morgen over drie weken ga ik weg, 's ochtends vroeg, en dan over land naar Genua. En daar ligt de Willem II dan al op ons te wachten, en die brengt ons naar Indië toe."
"Wie gaat er nog meer mee?"
"Mijnheer van der Zande gaat mee; hij heeft de machines gekocht voor zijn fabrieken in Indië en nu gaat hij zelf mee om ze te brengen, en dan maken we samen de reis."
"En blijft u dan eerst nog in Genua?"
"Blijven? Welnee! We komen er 's avonds aan, en ja, dan blijven we er één nacht, en den volgenden morgen gaan we weg." —
"Maar u kent toch geen Italiaansch?"
Vader glimlachte even; "Nee, dat ken ik ook niet, maar ze verstaan in Genua wel Fransch ook! Zoo zie je al weer, doe op school maar goed je best met Fransch, anders kun je later nooit in Italië reizen!"
"En ik vind Fransch juist zoo'n naar vak," zuchtte Eduard. "Fransch en sommen vind ik 't akeligste dat er bestaat, maar sommen toch eigenlijk nog 't allerakeligste!"
"Juist een reden om er heel goed je best op te doen; heusch, als je iets goed kent vind je het niet akelig meer, geloof je dat ook niet?"
"Misschien niet," zei Eduard voorzichtig, "maar sommen zal ik toch wel altijd naar blijven vinden, denk ik."
Vader lachte, en kneep zijn jongen in de wang. "Pepi!" zei hij; — en toen: "Maar kijk eens op de klok! Vraag aan Rika een glas melk en maak dat je naar bed komt!"
"Ja, maar ik wou nu juist nog zoo'n boel vragen, en ik wou nog veel meer hooren over Indië!"
"Goed Pepi, morgen. Nacht Pepi!"
"Maar Vader, ik ...."
"Nacht Pepi!"
En lachend nam Vader zijn tegenstribbelenden jongen bij een arm om hem de kamer uit te zetten.
"Luister dan nog even, Vader!"
"Nu, wat is er?"
"Komt u dan zoo meteen nog even boven als ik roep?"
"Ja, voor dezen keer."
"En, Vader, ik zal heusch denken aan wat ik beloofd heb, maar ik" — Eduard slikte even — "ik wou toch wel dat u niet weg ging, Vader!"
"Ik ook," antwoordde zijn Vader.
Eduard stak zijn hoofd om de huiskamerdeur.
"Vader, mag ik eerst nog wat steltenloopen voor we gaan koffiedrinken?"
"Ha, daar hebben we Pepi! Kom eens hier, Pepi, zeg je mijnheer van der Zande niet goeiendag?"
Eduard kwam dichter bij, "Dag mijnheer!" zei hij.
"Dag e... jongmensch, hoe heet je ook weer?" en de jongen voelde zich van het hoofd tot de voeten opnemen.
"Eduard," zei hij kort, en toen tegen zijn Vader, "mag ik nog even?"
"Ja, nog vijf minuten, maar voor 't huis blijven."
De beide heeren stonden voor 't raam, en keken er naar hoe Eduard even later met een vlugge beweging op de stelten sprong.
"Een flinke jongen," zei mijnheer van der Zande, "hij begint op je te lijken, Kerner!"
"Vind je?" vroeg Eduards Vader afgetrokken, en toen levendiger: "Hij doet mij altijd sterk aan zijn Moeder denken." En knikkend tegen Eduard, die op één stelt hinkend met de andere probeerde aan te slaan: "maar 't is een echte bengel."
Eduard had intusschen ergens op straat een steentje ontdekt en was daar nu zoo vlug als hij op zijn stelten vooruit kon komen naar toe gegaan om in zijn eentje wat te voetballen.
Hij was niet erg gesteld op mijnheer van der Zande, die óf tegen hem sprak als tegen een kind van vijf jaar, óf doodkalm deed alsof hij niet bestond. Maar dat was nog niet het voornaamste. Eduards grootste grief was, dat mijnheer van der Zande, die een oude kennis van Vader was, altijd onverwacht kwam, en juist altijd, als er het een of ander prettige plannetje gemaakt was, dat daardoor dan natuurlijk in het water viel. En dat kon hij nu wel niet helpen, maar 't was voor Eduard toch reden genoeg om zijn komst nu niet met bizonder veel genoegen te begroeten. — Vandaag ook weer, 't was de laatste dag dat Vader er was, want morgenochtend vroeg zou Vader weggaan; verder was 't Woensdag, en Eduard had zijn vioolles mogen verzetten om voor 't laatst nog een gezelligen middag met Vader te hebben en om te helpen Vaders handkoffertje in te pakken — en natuurlijk kwam nu mijnheer van der Zande. — Misschien ging hij wel dadelijk weg, maar die hoop werd steeds flauwer en verdween geheel, toen Vader hem tikte om te komen koffiedrinken. Eduard gaf nog een fermen schop tegen zijn steentje, toen sprong hij van zijn stelten en zette ze met een verdrietig gezicht in de gang neer.
"En dan vind ik je morgen dus aan het station in Arnhem," hoorde hij zijn Vader zeggen toen hij binnenkwam, en mijnheer van der Zande: "Uitstekend; in ieder geval ga ik vanmiddag nog door, ik moet nog verschillende lui spreken."
De twee heeren zaten al aan tafel en Eduard schoof haastig zijn stoel bij. — "In ieder geval gaat hij voor 't eten dus weg," dacht hij.
Mijnheer van der Zande begon iets te vertellen over zijn Vader, die nog zoo flink was, en nog altijd zelf aan 't hoofd stond van de fabrieken in Indië, en gaf toen een uitvoerig verslag van de oude machines, en de bizonderheden waarin zij van de nieuwe verschilden.
Eduard luisterde er niet naar; 't kon hem niet veel schelen; verder hield hij zich bezig met het tellen van de broodjes en de kopjes koffie, die mijnheer van der Zande achtereenvolgens deed verdwijnen.
"O, de betrekking van Hollandsche vertegenwoordiger van de zaak bevalt mij best!" hoorde Eduard hem zeggen; "op mijn tiende jaar kwam ik voor 't eerst naar Holland, en sedert dien tijd ben ik al zes keer heen en weer geweest, maar nooit voor langer dan drie maanden; dit is de zevende keer."
"Bleef hij er nu maar voor goed," dacht Eduard, "dan kwam hij hier onze middagen tenminste niet meer bederven!"
Mijnheer van der Zande wendde zich nu plotseling tot Eduard.
"Zoo, mannetje, en leer je nogal vlijtig?" vroeg hij.
Eduard zei niets, en keek zijn Vader aan. — "Dat gaat nogal, hè Pepi?" antwoordde deze voor hem, en toen mijnheer van der Zande weer: "En in welke klas zit je wel?"
"In de zesde, mijnheer."
"Zoo, zoo; nou, dat schiet al op, hoor!" en toen van onderwerp veranderend: "En ga je niet met Pa mee naar Indië?"
"Nee mijnheer."
"Zoo; 't is anders een best land, geloof je dat niet?"
"Jawel mijnheer."
"En waarom wil je dan niet mee?"
"Ik wil wel mee."
"Wat? En daarnet zei je dat je niet mee wou?" Eduard zei niets meer, maar keek naar zijn Vader, alsof hij dacht, dat die wel voor hem antwoorden zou.
"Later gaat hij eens mee," zei Vader, en toen, om er een eind aan te maken: "Wil je nog een kop koffie?"
Rika werd gebeld om nog eens koffie te schenken.
't Was zijn derde kopje al, dacht Eduard, aldoor schuins naar mijnheer van der Zande kijkend, en hij was aan zijn vierde broodje bezig.
En zonder dat mijnheer van der Zande het merkte stak hij tegen Rika, die opnieuw het kopje vulde, eerst drie, en toen, met een veelbeteekenende blik — naar de broodbak, vier vingers in de hoogte. — Maar Vader had het wél gemerkt, en zag hem een halve minuut lang streng aan.
Mijnheer van der Zande had zijn spoorboekje te voorschijn gehaald en er met aandacht in gekeken. — "Mijn plan was om de trein van 3.17 te nemen," zei hij toen, "maar heb je soms iets anders te doen, zeg het dan gerust, ik vind mijn weg wel."
"Wel neen, ik vind het uitstekend. Ik had mijn jongen beloofd om wat met hem te wandelen, maar dat kan toch gebeuren; na de koffie kunnen we in mijn kamer gaan zitten en Eduard kan in dien tijd zijn huiswerk maken; daarna brengen we je samen naar den trein en dan loopen we buitenom, door het bosch."
"Ik vind ...." begon Eduard, maar zijn Vader viel hem haastig in de rede. "Je opinie wordt niet gevraagd," zei hij kortaf.
Eduard was niet bizonder ingenomen met de schikking. Waarom zei Vader nu niet dat hij wél wat anders te doen had? Vader had hem toch beloofd met hem te gaan wandelen, en tegen dat mijnheer van der Zande nu goed en wel weg was, zou de middag om zijn. En dan dat vervelende huiswerk nog! Haastig dronk hij zijn glas melk leeg.
Mijnheer van der Zande begon weer een nieuw verhaal over Indische huizen en Indische tuinen. Eduard luisterde maar half, maar opeens begon hij 't zelf ook leuk te vinden, en toen wilde hij er ook dadelijk nog veel meer van weten en ging van alles vragen.
Eindelijk stond Vader op. "Willen we nu maar eens naar de andere kamer gaan?" stelde hij voor, "en ga jij dan boven aan 't werk, Pepi?"
Maar Pepi had niet veel zin. Aan Vaders arm liep hij mee naar de studeerkamer. "Toe, nog eventjes," smeekte hij, "omdat 't uw laatste dag is!"
Vader gaf geen antwoord, maar liet toch toe dat hij nog wat bleef rond hangen. Een paar keer waarschuwde hij: "Kom, Pepi!" Want mijnheer van der Zande was weer van onderwerp veranderd en had het over groote orders van den laatsten tijd, en Vader zag duidelijk dat Eduard er geen belang in stelde en zich verveelde. — "Kom, Eduard, ga nu aan je huiswerk!" zei hij nog eens; maar toen de jongen eindelijk lastig werd en met propjes papier door de kamer begon te knippen raakte zijn geduld op, en plotseling viel hij mijnheer van der Zande in de rede met een boos: "Eduard, ga nu onmiddellijk naar boven; je hoeft niet weer beneden te komen voor ik je roep."
Een benauwende stilte volgde, en heel verschrikt zag Eduard zijn Vader aan; toen stond hij langzaam op en liep aldoor naar den grond kijkend de kamer uit, zijn handen in zijn zakken. — Pas toen hij de trap opging hoorde hij in de studeerkamer weer praten.
Vader boos, en dat op den laatsten dag! Was dat nu zoo erg, dat hij eens eventjes met een propje schoot? Die akelige mijnheer van der Zande ook, 't was allemaal
schuld, als die niet gekomen was zou hij nu prettig met Vader bezig zijn aan 't koffertje of iets anders, en nu moest hij hier alleen op de slaapkamer zitten — met een ruk trok hij zijn tasch op tafel en schudde zijn boeken en schriften er uit. Och, hij had immers ook zoowat niks te doen, het grootste deel van zijn sommen had hij gisterenavond al gemaakt, juist om vandaag niet veel te hebben; 't waren net nog twee korte dingetjes, die waren in een wip klaar. Maar dat gaf nou allemaal niks, want naar beneden gaan mocht hij toch niet.Kom, er nu maar niet meer aan denken en schrijven.
Maar telkens dwaalden zijn gedachten weer af, en telkens vergiste hij zich, en toen de sommen eindelijk klaar waren zagen ze er slordig en knoeierig uit. — 't Kon Eduard niets schelen en ongeduldig schoof hij alles op zij. — Toen zette hij zijn ellebogen op tafel, liet zijn hoofd in zijn handen leunen en keek naar buiten.
Dat was nu bijna voor 't laatst dat hij al die tuinen en daken zoo zag. — Morgenochtend misschien nog even, en dan in vier maanden niet meer. — En vannacht zouden Vader en hij hier ook voor 't laatst samen slapen en morgen — dan was Vader al heel ver weg en zou 's nachts in Bazel ergens in een vreemd hotel slapen, en hij zelf zou bij Tante Lina zijn, ook in een vreemd kamertje en in een vreemd bed. — Niets geen gezellig huis was dat van Tante Lina, met al die groote kamers, 't was hier thuis toch veel prettiger en gezelliger. Wat zou 't gek leeg zijn, als hier nu morgenavond niemand meer in de kamer kwam, en beneden ook, in de huiskamer, en in Vaders kamer, wat zou 't overal akelig leeg en donker en koud zijn. — Hoe lang zou Vader er nu nog zijn, 't was nu bijna drie uur, en morgenochtend om kwart voor negen ging Vader weg, dat was dus nog twaalf, en nog zes, nog achttien uur, bijna. En nu zat die mijnheer van der Zande, die Vader nog vier heele maanden zien kon, en die 't bovendien niks schelen kon of hij vader zag of niet, aldoor maar gezellig beneden te praten, en hij zelf moest hier alleen boven zitten. — Hoe lang zou dat nu nog duren?
En uit medelijden met zichzelf kwamen de tranen hem in de oogen; maar hij veegde ze haastig weg, en keek toen weer stil naar buiten.
En zoo zat hij nog toen Vader om drie uur naar boven kwam om hem te roepen. — Zachtjes trok Vader het hoofd van zijn jongen achterover en keek hem aan, en weer voelde Eduard zijn oogen vochtig worden.
"Ik vind 't zoo naar dat u boos werdt!" fluisterde hij, "maar 't kwam allemaal door mijnheer van der Zande, als die niet gekomen was ..."
"Nee vent, dat weet je wel beter, ik had je genoeg gewaarschuwd, je hadt niets meer te doen beneden, en als ik je dan drie, vier keer zeg naar boven te gaan moet je het ook doen; en ik wil nu wel gelooven dat je het niet prettig vondt dat mijnheer van der Zande er was, maar daarom mag je toch niet onbeleefd zijn, en dat propjes schieten kwam heelemaal niet te pas; zul je dat nu voortaan onthouden?"
Eduard knikte. "Maar nu bent u toch niet boos meer, is 't wel Vader?"
"Nee, ik ben nu niet meer boos. Ga nu maar gauw je jas aantrekken, dan gaan we mijnheer van der Zande naar den trein brengen."
Eduard trok zijn ijsmuts over de ooren toen ze buiten kwamen. 't Was koud, vriezend weer. — "Hoe is 't mogelijk, we gingen al haast naar de lente toe, en nu weer zoo'n kou, we krijgen bepaald nog ijs!" hoorde hij mijnheer van der Zande zeggen. Toen holde Eduard vooruit naar 't bosch. Een helder winterzonnetje deed de witte sneeuwplekken, die hier in 't bosch na de laatste sneeuwbui nog niet waren weggedooid, glinsteren. — Eduards verdriet van straks was vergeten, en voor een half uurtje dacht hij er niet aan dat het Vaders laatste dag was, en dat het de eerstvolgende keer, dat hij hier weer met Vader zou wandelen, midden in den zomer zou zijn.
Telkens holde hij een zijweg in, om dan opeens weer uit een klein laantje te voorschijn te schieten en een pas of tien rustig naast de beide heeren verder te wandelen, die druk in gesprek hun weg vervolgden; dan rende hij weer vooruit om even verder over een bank te springen.
"Wel Kerner, die jongen van jou lijkt wel onvermoeid!" zei mijnheer van der Zande eindelijk. "Wat een levenslust!" en tegen Eduard, die weer hijgend aan kwam loopen: "Word je niet moe, baas?"
"Nee mijnheer, heelemaal niet!" lachte Eduard, "maar nu blijf ik toch eens een beetje hier!" En hij stak zijn hand door Vaders arm.
"Meneer, alles is klaar, zal ik nu maar heengaan? En dan breng ik meteen het restje van Edu z'n goed naar mevrouw Verhey."
Vader liet zijn koffertje, waar nog een paar vergeten dingen ingeperst werden, in den steek.
"Is alles klaar, Rika? En achter alles gesloten ook? Mooi, dan zal ik zoo meteen nog wel even gaan zien. — Ja, dan zou ik nu maar weggaan," en op een pak in de gang wijzend: "is dat alles wat nog voor Eduard weggebracht moet worden?"
"Ja meneer, het andere is gisterenavond gegaan."
"Mooi, mooi. — Nou Rika, 't ga je goed hoor, tot over vier maanden!"
"Ja meneer. Dag meneer, goeie reis!"
"Dank je. Dag Rika!"
Eduard ging mee om Rika uit te laten. "'k Zal vast aan je Tante vertellen wat voor een lastpost ze in haar huis krijgt," beloofde ze.
"Dat zeg je nou wel, maar dat doe je toch niet!" lachte Eduard, "je durft het niet eens! Dag ouwe Rika!" En toen ze de deur al uit was nog eens "Dag ouwe Rika!"
Toen liep hij weer naar de huiskamer terug en bleef stil staan kijken terwijl Vader de riemen van het koffertje dicht gespte. 't Was 't laatste stuk van Vaders bagage; de groote koffer was de vorige week al weggegaan, en twee kleinere stonden nog in de gang om straks boven op de vigelante getild te worden. 't Handkoffertje zou Vader bij zich houden.
"Afgeloopen," zei Vader, toen de riemen vast waren, en hij keek Eduard aan. — "En nu gaan we weer verder," en hij nam 't koffertje op om het in de gang bij de andere te zetten.
En toen begon een tocht door het huis; 't was een van de akeligste tochten, die Eduard ooit gemaakt had. — Aldoor zwijgend liep hij met Vader mee, bezochten ze alle kamers om de beurt, en terwijl Vader keek of de ramen goed dicht waren, en de kasten sloot, moest Eduard steeds maar denken aan dat vreeselijke oogenblik, dat nu al zoo vlak bij was, het oogenblik, dat Vader weg zou rijden, dat hij Vader niet meer zien zou, voor vier lange maanden, voor een vreeselijk langen tijd, waaraan bijna geen eind zou komen.
Vaders eigen kamer was het laatst aan de beurt, en daar borg Vader de sleutels weg. — "Ga je aankleeden, Pepi," zei hij, "je moet naar school toe, het rijtuig zal mij wel dadelijk komen halen." En toen hij merkte dat Eduard maar heel stil dicht bij hem bleef staan en hem aldoor strak aanzag, keek hij zijn jongen diep in de oogen en zei zacht: "zul je voorzichtig zijn, Pepi? Zul je maken dat ik over vier maanden een gezonden, vroolijken jongen terugvind?"
Eduard knikte, maar zonder iets te zeggen. — En aldoor bleef hij Vader maar aankijken.
Toen klonk in de verte het geluid van wielen; dichter en dichter bij kwam het. Eduard ging naar het raam; "het rijtuig," zei hij. —
Voor de deur hield het stil. —
Toen werd er gebeld, Vader liep de gang in en zette zijn hoed op, en opende toen de voordeur om den koetsier aanwijzingen te geven voor het opladen van de koffers. Toen trok Vader zijn jas aan, nam die van Eduard van den kapstok, en kwam weer binnen.
Eduard stond nog voor het raam, en Vader ging naar hem toe en heesch hem in zijn jas. — En toen .... "Vader, Vader!" snikte Eduard, en hij klemde zijn armen om Vaders hals.
"Mijn kleine Eddy!" Even liet Vader zijn jongen nog tegen zich aanleunen en klopte hij hem zacht op den rug. Toen maakte hij zich los, en Eduards hoofd tusschen zijn handen nemende kuste hij hem voor 't laatst.
Toen nam Vader de schooltasch van tafel op en hielp hem die op zijn rug te hangen. En Eduard liet zich meenemen, de gang in, waar Vader hem zijn pet aangaf, en verder naar buiten, waar de koetsier op den bok al zat te wachten.
Vader sloot de huisdeur, en stak den sleutel in zijn zak.
"Denk er aan, als je soms iets noodig hebt, dat Tante Lina den anderen sleutel heeft," zei hij. —
"En zul je nu gauw naar school toe gaan?"
Eduard knikte, en Vader stak zijn hand uit: "Dag Pepi, houd je taai!"
"Dag Vader!"
Toen draaide Vader zich om, en wenkte den koetsier dat alles in orde was. — Vader stapte in; nog even knikte hij Eduard toe, toen klapte het portier dicht en de wielen begonnen zich te bewegen. Eduard keek het rijtuig na terwijl het verder en verder wegrolde, nog even zag hij Vader wuiven, toen verdween het om den hoek.
Vader was weg.
Vreemd leeg en stil was de heele straat, en Eduard keerde zich om en liep den anderen kant uit, naar school.
"Kerner, hoe is 't? Let je nu weer niet op?"
Eduard schrikte op. Dat was de derde keer al vanmorgen, eerst had hij bij 't lezen al niet geweten waar 't was, en dit was nu al den tweeden keer dat mijnheer hem er met 't uit het hoofd rekenen op betrapte dat hij er niet bij was.
"Nu," klonk het ongeduldig, "heb je geluisterd of niet?"
Eduard schudde van nee; hij voelde, dat de jongens allemaal naar hem keken, en daar waren ook die akelige tranen weer. Hij knipte ze haastig weg. Hij wilde in de zesde klas niet huilen.
"Dan wacht je om twaalf uur maar eens. — En nu jij, van Effen, de laatste som nog eens alsjeblieft."
Eduard probeerde te luisteren, maar hij hoorde er nog niet veel van.
Eerst, onder de leesles, was hij aldoor met zijn gedachten aan 't station geweest, zag hij Vader afscheid nemen van Tante Lina en Oom Tom, die nog even aan 't perron zouden komen. En verder had hij er den heelen morgen telkens over zitten soezen waar Vader nu zou zijn, of 't nog lang zou duren voor Vader in Arnhem zou aankomen, of Vader daar mijnheer van der Zande gauw zou vinden ...
Nu was hij nog kwaad op zichzelf ook, had hij maar beter geluisterd! Om twaalf uur schoolblijven, en dat juist nu het de eerste keer was dat hij dadelijk uit school naar Oom en Tante moest! Wat zou Tante Lina wel zeggen, als hij zoo laat kwam, en Oom Tom was altijd zoo streng!
Weer spande Eduard zich in om op te letten. Dat was de zevende som nu al, en hij had er pas twee goed! 't Ging nooit prachtig, uit het hoofd rekenen, maar vandaag was 't al heel erg! Akelige, nare dingen! Deze keer waren ze dan toch ook bizonder lastig!
Hij vond er van de drie laatste nog maar één, en toen om twaalf uur de bel ging, kon hij er maar drie als goed opgeven.
De jongens stormden weg, en Eduard bleef in zijn bank zitten. Mijnheer Snijders liep mee de gang in. Een paar minuten galmde het drukke geroes nog na in het groote steenen gebouw, toen werd het stiller en stiller, en mijnheer Snijders kwam weer binnen en deed de deur van de klas dicht. Ongeduldig hing Eduard in zijn bank, vurig verlangend om weg te komen uit 't ongezellige, leege lokaal.
De onderwijzer bleef rustig even staan schrijven aan zijn lessenaar, en begon toen: "Kerner, dat gaat zoo niet, dat rekenen moet beslist beter worden. — Dat zijn nu vandaag maar drie van de tien sommen, en je schriftelijk werk is tegenwoordig ook al niet schitterend, ik sprak er de vorige week al met je Vader over, toen hij hier was, en ... is je Vader al weg?" viel hij zichzelf in de rede.
"Vader is vanmorgen weggegaan," antwoordde Eduard zacht.
"Zoo." — Mijnheer Snijders zweeg eenige oogenblikken, en vervolgde toen: "Nu, ik heb het je nu gezegd, als je op het volgende rapport voldoende voor rekenen wilt hebben dien je deze maand terdege je best te doen. En maak nu maar gauw dat je wegkomt."
Eduard holde de school uit, blij dat het niet langer geduurd had. Tot Tantes huis toe bleef hij hollen, in de hoop dan nog niet zóó laat thuis te komen dat het de aandacht zou trekken, en hijgend liep hij de stoep op en belde aan. Het luidruchtige gepraat van zijn neefjes drong vanuit de gang al tot hem door, toen trok Piet met een ruk de deur open.
"Kijk, daar hebben we Eduardje ook!" riep hij, en toen met een plechtig uitnoodigende handbeweging: "Treed binnen, mijn zoon, en ontdoe uw schoeisel van het aanklevende stof opdat onze dierbare Trinia u niet hooghartig tegemoet trede en u met één blik uit haar vurige oogen vernietige, met andere woorden: veeg je voeten anders is Trijntje kwaad."
"Doe nou niet zoo idioot," snauwde Hugo en hij deed de voordeur dicht, en Eduard vroeg met een akelig gevoel van niet-thuis zijn: "Moet ik mijn jas hier ophangen, zeg?"
"Zeker Eduardje, hang jij je jas hier maar op," zei Hugo, en tegen Piet: "Nou, en wat deed Somers toen?"
En Piet: "Nou, eerst deed hij niks, en toen zei hij: 'Wie piept daar zoo?' Maar toen gaf natuurlijk niemand antwoord, en toen vroeg hij 't nog eens en toen zei weer niemand iets, en eindelijk werd hij nijdig en Jansen piepte altijd maar door, en we zaten allemaal te schudden van 't lachen en op 't laatst snapte hij dat Jansen het deed en toen vloog hij naar Jansen z'n bank toe en Jansen riep maar aldoor: 'Ik deed 't niet, de bank deed het!'"
De jongens waren naar binnen gegaan, Hugo aandachtig luisterend, zijn handen in zijn zakken, Piet druk pratend en gebaren makend. Eduard volgde ze in de huiskamer. — "Dag tante," zei hij, en hij ging naar Tante Lina toe om haar een hand te geven.
"Zoo Edu, ben je daar," zei Tante, "dat is best. Hoe is 't er mee?"
"Goed, Tante."
"Vader is op tijd aan den trein gekomen, hoor! Oom en ik waren allebei aan 't station, en Vader liet je nog de groeten doen en vroeg of je vooral gauw schreef."
"Vroeg Vader dat?"
Tante knikte, maar haar aandacht was alweer op de jongere leden van de familie gevestigd. "Stil Tommy, niet zoo'n leven maken, en Broertje, laat je nu dadelijk zoet je slabbetje voor doen door Juf!"
En tegen de anderen: "Jongens, komen jullie gauw zitten, ik hoor Pa al in de gang!"
Daar kwam kleine vijfjarige Beppie naar Eduard toe en duwde haar vuistje in zijn hand. 't Gaf hem opeens een warm gevoel van vriendelijkheid in de vreemde omgeving. En een hoog, overslaand kinderstemmetje vroeg: "Mag Eetje naast mij zitten, Maatje?"
't Was een vroolijk span, Tantes zestal.
Hugo was de oudste. Hij was veertien jaar, zat in de derde klas H. B. S., werkte hard, en commandeerde de kleintjes.
Piet was een jaar jonger dan zijn broer, en nam het werken heel wat luchtiger op. Hij was ook op de H. B. S., maar in de eerste klas, en de andere jongens vonden hem "een leuke vent". Hij leerde heel gemakkelijk, en vond het gewoonlijk niet de moeite waard, aan zijn lessen veel tijd te besteden. Meestal keek hij ze even door, en probeerde dan bij het overhooren zich er op de een of andere manier handig uit te redden.
Dan volgde Lineke, een donker kind van tien jaar, die dol veel van lezen hield, en die, wanneer ze in een boek verdiept was, niets meer zag of hoorde van wat er om haar heen gebeurde. — Ze was heel wat rustiger dan zevenjarige Tommy, een ondeugende bengel, die zijn Moeder en de kinderjuffrouw heel wat last bezorgde. — Beppie was een blond krulkopje met een vriendelijk snoetje en groote, helderblauwe oogen, en dan volgde nog de benjamin, Broertje, een stevige dikzak van drie, die zijn eigen willetje al graag deed gelden, en in zijn koninkrijk, de groote speelkamer, onbeperkt heerschte.
De jongens hadden hun stoelen aangeschoven, en Beppie had Eduard meegetrokken naar haar eigen hooge kinderstoeltje, waar ze vlug inklauterde. "Nu moet jij hier zitten, Eetje!" zei ze, op den stoel naast zich wijzende.
Eduard lachte even tegen het grappige kleine ding, en keek toen Tante aan, want hij begreep wel dat het niet de bedoeling was dat hij op Oom Toms stoel ging zitten.
Tante Lina had zich naar hen toegekeerd. "Maar Bep," zei ze, "Edu moet eigenlijk tusschen Piet en Lineke zitten, dat vindt hij natuurlijk ook veel prettiger!" En van Beppie's teleurgesteld gezichtje naar Eduard ziende: "Of wil je wel graag tusschen Oom en Beppie inzitten, Edu?"
"Jawel Tante," antwoordde Eduard, om Bep plezier te doen, en Tante zei haastig: "Nu, verzet de stoelen dan maar even en schuif die van jullie wat dichter bij elkaar, dan zit Oom toch op zijn gewone plaats."
De Kapitein was binnengekomen, en 't had Tommy, die aan zijn verontwaardiging tegen Piet op handtastelijke wijze uiting gaf, dadelijk doen bekoelen.
"Pa," begon hij, nog rood van kwaadheid, "Piet zegt, dat ik een uil ben!" en met een triomfantelijken blik naar Piet: "en hij is er zelf een!"
De Kapitein voelde niet veel roeping om uit te maken, wie van zijn zoons een uil was. — "Stil jongens!" zei hij, "wat moet je neef wel van jullie denken!" en Eduard op den schouder kloppend: "Ben je niet eerst bij vergissing naar huis geloopen, zeg?"
Maar Beppie liet hem geen tijd om te antwoorden.
"Paatje," vertelde ze, "Eetje wil liever tusschen Paatje en Beppie zitten dan tusschen Piet en Lineke!"
De Kapitein begon hardop te lachen. "Zoo prul, dat is vleiend voor ons, he?" zei hij, en met een komiek ernstig gezicht: "En Beppie wil liever naast Eetje zitten dan naast Paatje!"
Beppie deed dadelijk haar best om 't weer goed te maken. — "Beppie wil ook wel tusschen Eetje en Paatje zitten!"
"Och, die arme juf!" zei Oom Tom hoofdschuddend. "Juf, hoort u 't, dan hebt u bij Beppie afgedaan!"
Bep strekte haar handje naar juf uit. "Nee, heusch niet!" verzekerde ze ernstig, en toen verlegen de tafel rondziende: "Beppie wil wel naast allemaal zitten!"
Een uitbundig gelach volgde, en Bep keek verwonderd rond.
Broertje, die het niet geschikt vond dat er van zijn zusje zooveel meer notitie werd genomen dan van hem, schoof met een boos gezicht het bordje met de netjes in dobbelsteentjes gesneden boterham van zich af, en verklaarde: "Ik wou niet meer eet."
Niemand lette op hem, behalve de juffrouw, die kalm het bordje weer naar hem toeschoof, met een "dooreten, Broer."
Maar Broer liet zich niet gauw lijmen, en 't kostte de juffrouw veel moeite, er nog een halve boterham in te stoppen. — Broertje mopperde hevig, maar niemand luisterde naar hem. Bep peuzelde met een tevreden gezichtje haar bordje leeg, en Eduard keek vol aandacht naar Hugo, die op school pas de electrische schel behandeld had, en nu zijn Vader wilde overhalen het geheele huis van boven tot beneden van electrische schellen te voorzien. De anderen zaten te ver van Broer af om op hem te letten.
"Heusch Pa," zei Hugo, "'t zal zooveel niet kosten, en als u nu maar goed vindt dat ik alles wat ik noodig heb voor uw rekening laat opschrijven, dan zal ik het allemaal fijn in orde maken!"
"Zeker," antwoordde de Kapitein, "en dan op de manier van Piet, die de tuin wel in orde zou maken toen we hier kwamen wonen; er werd tuingereedschap gekocht, twee maanden bleef alles liggen, en ..."
"Nou ja Pa, maar dat kwam ..." begon Piet, en Hugo viel hem haastig in de rede: "Maar ik zal dit nu heusch wel netjes doen, toe Pa, zegt u nu maar dat het goed is, het zal heusch zoo gemakkelijk zijn!"
"Ja, heel gemakkelijk, dat denk ik ook; dan bellen de heeren boven op hun slaapkamer: 'Keetje, wil je eens even aan Ma zeggen dat er geen enkele knoop meer aan mijn broek zit!'"
Tante Lina lachte, en Hugo, half hopend dat hij het gewonnen zou hebben nu Pa er gekheid over maakte, besloot: "Dus u vindt het goed, Pa?"
"Tut, tut, dat zeg ik niet, ik zal er eens over ..."
"Ik wou niet meer eet!" klonk het opeens boven alles uit, en Broertje gooide met een driftige beweging zijn melkkroesje, dat hij juist had leeggedronken, op den grond, schuins naar zijn Vader glurende om te zien, hoe deze nieuwe stoutigheid zou worden opgenomen.
"Hei jongenheer, wat is dat? Wat wou je niet meer?" informeerde de Kapitein streng.
"Ik wou niet meer eet!" herhaalde Broer, maar heel wat kalmer nu.
"Zoo? Waarom niet?"
"Och, Broertje is ondeugend," zei de juffrouw, "hij wilde eerst een boterham alleen met gelei hebben, en nu wil hij niet eten omdat er geen boter onder is!"
"Foei Broer," zei Tante Lina, "eet gauw op!" Maar Broertje hield koppig vol: "Wou niet meer eet!"
Zijn Vader keek hem strak aan.
"Broertje, waarom heb je je kroes op den grond gegooid?"
Broer wreef met zijn wijsvinger over de plek waar de kroes gestaan had, toen draaide hij zich half om, boog zich over de zijleuning van zijn stoel, en bleef zoo aandachtig kijken naar het bewuste voorwerp op den grond.
Het was zoo'n vermakelijk gezicht, dat Eduard niet kon laten er om te lachen.
"Nu, Broer?"
Broer had bedacht wat hij zeggen wilde. — "Kroesje wou niet meer op de tafel staan," verklaarde hij, "en daarom is kroesje op den grond gaan liggen." En weer naar beneden kijkend: "Toute kroes, wil jij wel eens gauw weer bij Broertje komen!"
Lineke en de jongens hadden dolle pret, en zelfs de Kapitein keek gauw een anderen kant uit.
De juffrouw wilde 't nog eens probeeren, en hield weer een hap voor Broers mond, maar hij liet zich niet foppen, en begon dadelijk weer met zijn zeurig "wou niet meer eet!"
"Nu, dan laat je het maar," zei de Kapitein koeltjes, "en verdwijn dan meteen maar gauw. Ga maar naar de leerkamer en blijf daar een poosje."
Nu begonnen Broers tranen te vloeien. "Wou niet weg!" riep hij, en hij klemde zich stevig aan zijn stoel vast.
"Broertje, moet ik je komen halen?" Een heftig nee-schudden was het eenige antwoord.
"Vooruit dan; een, twee, drie, opgemarcheerd marsch!"
Nu liet de kleine jongen zich van zijn stoel afglijden en huilend holde hij de kamer uit.
"Kinderen die nog niet weten, hoe ze zich behooren te gedragen, moeten maar verdwijnen," zei de Kapitein.
Eduard dacht aan iets dat gisteren gebeurd was, dat hier zoo veel op leek, en dat toch zoo heel anders was. Gewoonlijk was hij aan tafel druk genoeg, maar nu was hij heel stil, niet thuis als hij zich voelde in de roezige drukte om hem heen. Hij luisterde stil naar het gepraat van zijn neefjes en nichtjes, die steeds doorbabbelden en lachten; aan scènes als die van zooeven met Broer waren ze al lang gewoon.
"Eet jij nu nog eens een boterham," zei Oom Tom.
Maar Eduard bedankte; hij had geen trek meer.
"Ik wel," zei Piet, en etend vertelde hij dat de ijsbaan Zaterdag geopend werd als 't bleef vriezen. "Heb je ook je schaatsen meegebracht?" vroeg hij.
"Nou of ik," zei Eduard dadelijk.
"Als hij open is, hol ik er Zaterdag na de koffie dadelijk naar toe," verklaarde Piet "of ik ga op de fiets, dan ben ik er nog gauwer. Mag dat Pa?"
"Eet nou eerst je boterham maar op," antwoordde de Kapitein, "we zijn allemaal klaar." En tegen zijn vrouw: "Wanneer komen de van Marens nu eigenlijk, vánavond of mórgenavond?"
"Vanavond."
"O ja, juist." — Oom Tom keek op de klok en stond op. "Ik moet weg, laat jij Broer meteen even uit de leerkamer? Tot straks dan. — Dag juffrouw, dag jongens!"
De Kapitein sloot de deur achter zich, en ook de juffrouw stond op, om met Bep en Tommy naar de speelkamer te gaan.
't Gaf in eens een heele leegte.
"Edu," begon Tante Lina, "vertel eens, zit je in een prettige klas?"
"Jawel, Tante."
"En heb je aardige vrinden?"
"Theo de Beer is een leuke jongen, en Meertens ook wel, die zit achter me."
"Is dat die jongen met die kalfsoogen?" vroeg Piet.
"Meertens heeft geen kalfsoogen!" begon Eduard verontwaardigd, maar Tante Lina viel hem in de rede: "Och, hij plaagt maar wat, hij kent die jongen niet eens!" En verder vragend: "Wanneer maak jij meestal je huiswerk, Edu, óók 's avonds?"
"Ik begin haast altijd dadelijk als ik uit school thuis kom, en als ik dan niet klaar kom maak ik 't 's avonds af!"
"Kijk eens aan, dat komt prachtig uit; Piet en Hugo werken altijd 's avonds, dus als je dan om vier uur naar de leerkamer gaat heb je 't rijk alleen, en dan kun je daar heel rustig en op je gemak werken."
"Graag Tante."
Tante Lina stond op en begon de bordjes in elkaar te zetten. — "Willen jullie nu een van allen Edu zijn kamertje eens wijzen?"
Lineke was met haar boek bij het raam gaan zitten en Hugo keek zijn les nog eens over. Piet was de eenige die niets deed. Toen hij geen aanstalten maakte vroeg zijn Moeder nog eens: "Piet, wil jij 't doen?"
"Graag Tante," zei Piet met een hooge stem, en Eduard een arm aanbiedende: "Waarde neef, mag ik het genoegen hebben u naar boven te begeleiden?"
In de gang liet hij zijn "waarde neef" los, en rende vooruit de twee trappen op. — "Je slaapt naast Huug en mij," vertelde hij. "Ben jij 's morgens nogal vroeg wakker?"
"Ja, meestal wel."
"Nou, bons dan eens flink tegen den muur en por ons op, wij zijn echte slaapkoppen."
"Goed, maar roep mij dan ook als jullie eens vroeg bent!"
Piet had de deur van 't logeerkamertje opengedaan. "Betreed dit heilige der heiligen met gepasten eerbied!" fluisterde hij.
Eduard lachte, en liep naar binnen.
"Nou, ik smeer 'm, hoor! 'k Heb om half twee school," verkondigde Piet, die met zijn handen in zijn zakken op den drempel was blijven staan. "Dag Eduardje!" en op zijn hielen draaide hij zich om.
"Da-ag!" zei Eduard.
Hij keek eens om zich heen. — 't Was een klein, helderlicht kamertje. — Aan den eenen kant, tegen den muur die aan de kamer van Hugo en Piet grensde, stond het bed met de geelkoperen knoppen, en even streek Eduard zacht over de vouwen in 't schoone linnen.
Tegen den anderen muur stonden de waschtafel en een kastje, en voor 't raam op een klein tafeltje zag hij een kandelaar met een nieuwe kaars, een doosje lucifers er naast.
Eduard keek naar de schoone handdoeken op de waschtafel en naar 't nieuwe stuk zeep in 't zeepbakje; toen, aarzelend omdat hij niet wist of 't wel mocht, trok hij de deur van 't kastje, die op een kier stond, open. 't Was heelemaal leeg. — Zeker voor hem, om allerlei dingen in te leggen. — Maar gauw deed hij de deur weer dicht toen hij dacht dat er iemand naar boven kwam, en stil bleef hij staan luisteren. — Nee, hij hoorde nu niets meer, zeker was 't dus verbeelding geweest.
Eduard liep naar 't raam om naar buiten te kijken, en daar opeens, naast 't bed tegen de muur, zag hij een oude bekende staan. 't Was zijn koffertje. De doos, die Rika 's morgens gebracht had, en zijn vioolkist stonden er bij. Eduard verlangde er opeens naar, nu nog meer bekende dingen te zien, en hij draaide den sleutel, die in het slot stak om, en lichtte het deksel van den koffer op.
't Eerste wat hij zag was een klein pakje, dat hij zich niet herinnerde gezien te hebben toen de koffer dicht ging. 't Was in bruin papier gepakt, en met Vaders bekende letters stond er op geschreven: "Voor Pepi."
Eduard trok aan het touwtje en ongeduldig scheurde hij het papier er af. 't Was een doos chocola. Dat was nou net iets voor Vader, om zoo iets te bedenken! Vader bedacht altijd van die aardige, echt leuke verrassingen, waar je heelemaal niet op rekende!
Hij opende de doos, die gevuld was met groote flikken, en stak er onmiddellijk een in zijn mond. — Was Vader er nu maar, om ook mee te eten! Om alleen chocola te eten was toch lang zoo gezellig niet! Maar hij hoefde ook eigenlijk niet alleen te eten; straks, na het eten bijvoorbeeld, kon hij de doos mee naar beneden nemen en al de neefjes en nichtjes presenteeren, dat zouden ze zeker wel leuk vinden!
Maar dan was 't ook eigenlijk ineens op! Was 't niet prettiger om de doos maar hier te houden, en er alleen maar zelf een te nemen als hij er erg veel trek in had? Dan kon hij hem later altijd nog eens mee naar beneden nemen, dat hoefde toch ook niet dadelijk, en dan eerst maar maken dat niemand hem vond. — Maar waar zou hij hem dan stoppen? In 't kastje? Dat durfde hij toch niet op slot te doen!
Besluiteloos keek Eduard naar de doos. Liever maar in 't koffertje, dat was eigenlijk nog het veiligst! Hij raapte het papier op en begon de doos weer in te pakken. — Wat vreeselijk lief toch van Vader, om daar met al die drukte nog aan te denken! Waar zou Vader nu zijn? Om één uur zouden ze uit Arnhem gaan, dus Vader was zeker nog wel in het land, maar wie weet hoe kort nog maar! En in eens bedacht hij dat hij iederen keer als hij een flik uit de doos nam daarbij aan Vader wilde denken; hij peuterde aan het touwtje om den knoop los te krijgen, maar 't ging slecht met zijn koude vingers. 't Was hier boven ook wel verschrikkelijk koud! Zou de ijsbaan heusch Zaterdag open zijn? 't Zou leuk zijn! Gauw nog even zijn schaatsen opzoeken, dat kon nog net voor hij naar school moest! Hij rommelde in den koffer, maar vond ze niet dadelijk, zeker lagen ze heelemaal onderin! Vlug gooide hij een paar dingen die hem in den weg lagen op den grond, zijn schoenen, wat ondergoed, een paar boeken, een blouse, ja, daar waren de schaatsen ook! Eduard bekeek ze even; ze zagen er nog prachtig uit, verleden jaar was er heelemaal geen ijs geweest, en het jaar daarvoor had hij ze pas nieuw gehad, en er ook maar een keer of vier op gereden. — Hij dacht aan den eersten keer dat hij er toen op gestaan had, en aan al de buitelingen die hij toen gemaakt had; 't zou nu zeker wel veel beter gaan!
"Edu, moet je niet naar school?" klonk het beneden.
Eduard keek verward naar den rommel om hem heen. "Ja Tante, ik kom!" riep hij. Er was nu geen tijd meer om alles op te ruimen, dat moest dan vanavond maar; haastig legde hij de schaatsen op een stoel en de doos chocola in den koffer, toen klapte hij het deksel dicht en draaide den sleutel om. — Waar moest hij dat ding nu laten? Zoo maar los in zijn zak? Niet erg veilig, beter aan zijn horloge-ketting. — Sleuteltje en horloge werden bij elkaar weggestopt, toen liep Eduard vlug naar beneden.
Een verdieping lager stak Beppie haar krullebol om den hoek van de speelkamerdeur. "Eetje!" riep ze, en naar hem toekomend: "Doe je na het eten een spelletje met me?"
"Wat voor spelletje?"
"Een leuk spelletje!"
Eduard begon te lachen. "Ja, goed," beloofde hij. Toen holde hij verder de trap af.
"Jij bent 'm, jij bent 'm!"
Helder klonken de hooge kinderstemmen door de ruime, marmeren gang.
Tommy, die 'm was, had zijn eene been opgetrokken, en hinkte op het andere zoo vlug mogelijk zijn zusjes en Eduard achterna, om ze een van drieën te tikken. 't Was moeilijk genoeg, want ze waren naar het wijde middengedeelte van de gang gevlucht, tusschen de trap en de leerkamer, en Tommy had het hard te verantwoorden; de anderen konden zich op hun twee beenen heel wat vlugger bewegen dan hij op één, en vroolijk dansten en sprongen ze om hem heen met hun steeds herhaald uitdagend gezang: "En Tommy is 'm, en Tommy is 'm!"
Telkens klonk een luid gegil, als ze een van allen bijna gepakt werden; als ze dan nog juist bijtijds aan Tommy's grijpende handen ontglipten ging er een gejuich op, en dan volgde weer 't refrein: "En Tommy is 'm!"
Tommy kreeg 't er warm van. Even bleef hij tegen den muur staan om uit te rusten, toen begon hij weer met nieuwen moed; opeens verloor hij zijn evenwicht en bonsde tegen de deur van de leerkamer aan.
"Toe nou!" riep een booze stem, maar 't verstoorde de pret in de gang niet, en Tommy hinkte met zoo'n vaart naar de trap toe, dat Lineke nauwelijks kon ontsnappen. Vlug als een aal was ze over de trapleuning gegleden, en twee treden hoog staande zong ze, met een kleine variatie op 't thema van straks, op de wijs van "In Holland staat een huis": "En Tommy is 'm nog, en Tommy is 'm nog!" Bep en Eduard deden dadelijk mee, en Bep vond 't zoo leuk, dat ze op een vervaarlijke manier begon te springen.
Tommy, aangevuurd door 't gezang, was naar haar toegehinkt, en Bep, die vlak bij 't traphoekje stond, merkte het te laat om nog weg te loopen. — "Nee, nee!" gilde ze, maar 't hielp haar niets, en ze werd getikt.
De anderen lachten, en Eduard viel dadelijk in: "En nu moet Bep 'm zijn; en nu moet Bep 'm zijn!"
Bep hinkte er dapper op los, en Tommy, dolblij dat hij het gebruik van zijn twee beenen weer had, holde van 't eene eind van de gang naar het andere, en schreeuwde zoo opgewonden, dat zijn Moeder hem van uit de huiskamer waarschuwde met een: "Niet zoo druk zijn, Tommy!"
't Viel kleine Bep niet mee. Ze werd erg moe van 't hinkelen, en bleef telkens uitrusten; toch vond ze 't echt leuk, zoo heelemaal met de grooten mee te mogen doen, en haar blauwe oogen straalden van pret. — Maar eindelijk hijgde ze zoo, dat Eduard medelijden met haar kreeg, en toen liet hij zich maar vangen.
"Nou heb ik je getikt!" riep Bep verrukt, en Tommy, die de trap half op was geloopen en nu over de leuning hing, schreeuwde: "Ouwe Ee, ouwe Ee!"
"Je mag niet op de trap!" riep Lineke, en Eduard zei dadelijk: "Nee, dat mag niet, kom naar beneden, Tom!"
"Ga jij dan een eindje weg!"
"Ja, ik ben al weg!" Eduard hinkte een paar passen achteruit; "ik zal wachten tot je weer beneden bent!"
Stampend kwam Tommy de trap af, en toen hij in de gang stond begon hij onmiddellijk weer met zijn uitdagend: "Ouwe Ee!"
"Wacht, ik zal je krijgen!" Eduard hinkte met zulke groote passen naar hem toe dat Tom zoo vlug mogelijk maakte dat hij wegkwam. — Eduard draaide zich lachend om; de kleintjes konden hem dezen keer niet schelen, Lineke moest er aan gelooven, en nu begon er een wilde jacht, waarbij hij Lineke steeds in het oog hield, en waarbij Bep en Tommy hem telkens in den weg liepen, steeds juichend: "En hij kan ons lekker niet krijgen!"
Hij had de kleintjes al lang kunnen pakken als hij gewild had, maar 't was hem dezen keer om Lineke te doen, en dat kind was hem telkens te vlug af.
"Je loert aldoor op mij!" riep ze, en ze schoof weer weg langs de deur van de leerkamer, juist toen Eduard haar grijpen wilde.
"Kinderen, komen jullie nu toch binnen!" riep Tante Lina, "'t is veel te koud om zoo lang in de gang te blijven!"
"Toe Tante, nog even!" vroeg Eduard, warm en rood van inspanning, en weer hinkte hij Lineke achterna, en weer was 't een gejoel en gejuich en gehol, tot hij haar eindelijk in een hoekje had waaruit geen ontsnappen meer mogelijk was. — Toen bleef ze hijgend tegen den muur aanleunen, en lachend liet ze zich tikken, tot groote pret van Tom en Bep.
In optocht gingen ze naar binnen, Tommy voorop en Eduard er achter, de twee nichtjes aan zijn armen hangend.
"Wat zijn jullie druk!" Tante Lina schudde het hoofd, en de Kapitein keek van zijn courant op en zei, op Eduard wijzend: "Maar je hoeft anders niet te vragen of die hier soms al ingeburgerd is!"
"'t Was leuk!" verklaarde Lineke, en nog puffend van 't harde loopen schoof ze een stoel aan de tafel en klapte haar boek open.
Beppie hield Eduard stevig vast; "nu nog een ander spelletje!" vleide ze.
"Een ander spelletje naar bed!" zei haar Moeder. "Denk je dat Edu maar altijd zin heeft om spelletjes met jou te doen?" en tegen Eduard: "Is je werk al af?"
"Bijna, Tante, 'k moet alleen nog een Fransche les leeren," en haastig voegde hij er bij: "maar ik kan best eerst nog een spelletje doen!"
Tante Lina lachte. "Nog even dan, maar dan ook dadelijk meegaan als de juffrouw komt, Bep! Broertje is al lang onder de wol, wed ik!"
Bep knikte ijverig, en wees naar de open haard in de voorkamer. "Mogen we dan daar zitten?"
Tante vond 't goed, en Eduard werd meegetrokken. Gehoorzaam ging hij naast Bep op 't haardkleed zitten, voor 't zacht knappende vuurtje. — Even keek hij nog om, of Tommy niet mee kwam doen, maar die werd door zijn Vader beziggehouden; toen draaide hij zich weer naar Beppie toe, die hem al ongeduldig aan zijn mouw trok, en hij vroeg: "Wat moeten we spelen?"
"'k Zie 'k zie wat jij niet ziet!" bedacht Bep, "jij moet eerst opgeven."
"Goed," vond Eduard, "ik weet al wat, 't is blauw." Hij dacht er opeens aan hoe hij vroeger, toen hij nog heel klein was, met Moeder dit spelletje gedaan had; later heelemaal niet meer.
"Zoo is 't niet, je moet zeggen: "'k Zie 'k zie wat jij niet ziet," en dan moet ik zeggen: 'Wat zie je dan?'"
En Eduard herhaalde geduldig: "'k Zie 'k zie wat jij niet ziet!"
"Wat zie je dan?" vroeg Bep deftig.
"Iets blauws."
Bep keek om zich heen.
"De gordijnen?"
"Nee."
"'t Behang?"
"Nee."
"'t Tafelkleed?"
"Nee."
"Dit blauw?" En Bep duwde haar wijsvingertje op een stukje blauw in 't kleed op den grond.
"Nee."
"Iéts van dat blauw?"
"Nee, heelemaal niet; 't is ook niet donker maar lichtblauw!"
Beppie keek nog eens rond. "O, 'k weet het al!" riep ze met haar hoog stemmetje, "dat blauwe jurkje van dat kindje op dat schilderij!"
Eduard keek er naar en lachte; 't heele poppetje was niet grooter dan zijn duim. "Nee."
"'t Stukje lucht dan?"
"Ook niet." En nog eens herhaalde Eduard, nu sterk den nadruk leggend op de vier laatste woorden: "'k Zie 'k zie, wat jij niet ziet!"
"Zie ik 't echt niet?"
"Nee," lachte Eduard, "je ziet 't echt niet."
"Ja, maar kán ik het niet zien?"
"Nee, je kunt het zelf niet zien!"
"En zie jij 't dan wel?"
"Ja, ik wel."
Bep greep naar haar krullen. "Mijn haarlint?" vroeg ze, en ze trok aan de strik.
Eduard knikte lachend, en Bep schudde haar krullen weer naar achteren. "'t Was moeilijk," zei ze ernstig, "maar ik vind toch dat ik het erg gauw geraden heb, jij niet?"
"Ja, erg gauw; nu moet jij opgeven!" Beppie keek Eduard even nadenkend aan, en begon toen te lachen. Toen keek ze met een eigenwijs gezichtje naar de deur, naar de muur, en naar 't plafond, en zei langzaam, steeds naar boven kijkend: "Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet!"
"Wat zie je dan?"
"Iets bruins!"
Eduard was plotseling in een andere stemming vervallen. — "Iets bruins, iets bruins?" begon hij, "er is hier niets bruins!" En naar boven kijkend: "je dacht zeker dat 't daar boven bruin was, he? Maar dat heb je lekker mis, hoor, dat dacht je maar, of je hebt met je neus gekeken, want dat is wit, en dat blijft wit!" En met zijn handen om zijn knieën geslagen, half achteroverhangende, keek hij Bep plagend aan.
Beppie gierde het uit van pret. "Dommerd!" riep ze, "jij kijkt zelf met je neus! Zie jij hier niets bruins? Haast alles ziet hier bruin!"
Eduard keek haar bedenkelijk aan en krabde zich achter zijn oor. — Toen begon hij, steeds malle gezichten trekkend, achtereenvolgens al de meubels in de kamer op te noemen, en lachend schudde Bep haar bol bij iederen nieuwen stoel dien hij aanwees.
"Beppie! 't Is bedtijd!" klonk de stem van de juffrouw uit de achterkamer. Bep hoorde 't niet eens, verdiept als ze was in haar spel.
"Bep, ga je mee naar boven?" De juffrouw was door de openstaande suite-deuren naar het tweetal op het haardkleed toegekomen.
"Nog heel eventjes, toe Juf?" smeekte Bep, en tegen Eduard: "Heb je 't nu nóg niet geraden?"
De juffrouw stak Bep haar beide handen toe, en 't kleine ding liet zich optrekken; toen greep ze Eduard stevig bij zijn mouw vast om 't naar bed gaan nog even te verschuiven.
"Ik geef 't op, Bep!"
"Geef je 't op?" kraaide Beppie, aan een hand met de juffrouw meeloopende, en omkijkende: "'t Zijn je oogen, jouw eigen oogen!"
Lachend stond Eduard op, en langzaam volgde hij ze naar de achterkamer, waar kleine Bep aan 't nachtzoentjes uitdeelen was.
"Dat is een leventje, he Prul?" en vroolijk tilde de Kapitein zijn jongste dochtertje in de hoogte; "ik geloof dat die neef van jou een bovenste beste speelkameraad is! Je mag hem wel heel hartelijk bedanken, hoor!" Toen zette hij haar weer op den grond, en Bep trippelde naar haar Moeder toe. Tante Lina hield haar hand even tegen Beppie's wang. "Kindje, wat ben je warm!" En tegen de juffrouw: "Zouden we haar niet wat om doen in dat koude huis? Neemt u dien grooten doek maar uit de gangkast!"
De juffrouw verdween om den doek te halen, en Bep zoende Tommy en Lineke en kwam toen met een vooruitgestoken mondje naar Eduard toe; hij voelde opeens dat hij een kleur kreeg toen hij zich naar haar toe boog. — "Dank je wel dat je zoo prettig met me gespeeld hebt, Eetje!" zei ze. En toen werd ze door de juffrouw in den grooten wollen doek gepakt en mee naar boven genomen.
De Kapitein liet Tommy verder lezen en ook Lineke verdiepte zich weer in haar boek. Eduard bleef nog even bij de tafel staan niets doen, zijn handen in zijn zakken.
Tante Lina had al een paar keer opgekeken. — "Jongen, ga wat uitvoeren!" zei ze eindelijk; "heb je niet gezegd dat je nog een les moest leeren?"
"Ja Tante, moet ik dat hier doen, offe ....?"
"Ga maar bij Hugo en Piet zitten, daar zit je rustiger dan hier."
Eduard trok naar de leerkamer, waar hij 's middags ook al had zitten werken, en waar zijn neven nu bijna de heele tafel in beslag hadden genomen. "Kan ik hier ook zitten, zeg?" vroeg hij met een twijfelachtig gezicht naar den rommel kijkend, en Hugo schoof zonder op te kijken een paar boeken op zij. — Piet, die wanneer hij zat te werken blij was met iedere variatie, was opgestaan, en zette nu met een sierlijke buiging een stoel voor Eduard neer. "Zeker meneer, zeker!" zei hij gedienstig, "gaat u zitten, meneer!"
Een oogenblik had Eduard lust, hem een klap te geven, maar hij bedacht zich juist bijtijds, en zonder iets te zeggen bukte hij zich, om uit zijn tasch zijn Fransch boek op te visschen. Toen zocht hij zijn les op en begon te leeren.
Piet was weer gaan zitten en had zijn bezigheden voortgezet, die hoofdzakelijk bestonden uit het illustreeren van zijn geschiedenisboek. Al gauw zat Eduard er naar te kijken.
"Mooi, vind je niet?" begon Piet, hem het boek onder zijn neus duwend. Eduard lachte even om de malle poppetjes.
"Dat is Kreek," legde Piet uit, "weet je wie Kreek is?"
"Nee?"
"Dat is de oppasser. Die heeft precies zoo'n neus en hij steekt altijd net zoo mal z'n duimen vooruit; je moet morgenochtend maar eens opletten!" Piet wees op een ander poppetje. "En weet je wie dat is?"
"Nou?"
"Dat is 'Laat ze maar' als hij aan 't schaatsen-rijden is."
"Wie?"
"'Laat ze maar.' Dat is de conciërge, hij heet Metselaar, maar van Leeuwen .... weet je wie van Leeuwen is?"
"Ja, de directeur, is 't niet?"
"Ja, nou, we noemen hem altijd 'Leeuw' natuurlijk, en die praat zoo gemaakt, en dan roept hij door de gang 'Máatselaar,' en dan draaien wij het om, 'Laatsemaar' of 'Láat ze máar.' Geestig he?" en zonder op antwoord te wachten: "Nou, hij laat ons ook altijd maar, als hij ziet dat je er aankomt wacht hij altijd met bellen."
"Bij ons niet," zei Eduard, "Beek is een echt mispunt en als hij ziet dat je er aankomt doet hij gauw de deur voor je neus dicht en dan holt hij hard naar de bel, en dan ben je natuurlijk te laat, en ...."
"Houden jullie nu toch je monden!" viel Hugo nijdig uit, "die algebrasommen zijn toch al zoo ellendig lastig, en dan dat gezanik van jullie nog!"
Eduard zweeg verschrikt, en keek strak in zijn boek, maar Piet liet zich door zoo'n kleinigheid niet van de wijs brengen. Hij was aan dergelijke terechtwijzingen van zijn broer gewoon. "Nou, heb maar zoo'n lèf niet!" zei hij, en na een minuut of vijf half fluisterend: "Zeg Eduardje!"
Eduard keek hem aan.
"Is die ijsbaan hier nogal leuk?"
Eduard haalde zijn schouders op.
"Weet je 't niet? Ben je er nooit geweest?"
"Nee."
"Waar heb je dan schaatsen gereden?"
"Nou, op slootjes en zoo."
"O;" Piet keek even minachtend; "vervelend zeker?"
"Nee, juist erg leuk, met Vader!"
"In Amsterdam was 't moppig, 'n prachtige groote ijsbaan, tien minuten van ons huis af; fijn man!"
Hugo stampte even op den grond. "Stil nou!"
Eduard probeerde verder te leeren. Hij had zich zóó voorgenomen dat al zijn werk uitstekend in orde moest zijn zoolang Vader weg was, maar hoe kon hij nu opschieten op die manier? En nu had hij vanavond nog aan een brief aan Vader willen beginnen ook, maar daar kwam hij nu zeker niet aan toe. Nu eerst de les maar. En zacht bewoog hij zijn lippen bij het telkens herhalen van de Fransche woordjes.
Opeens merkte hij dat Piet grinnikend naar hem keek.
"Waarom lach je?"
"Och, zoo maar; je zit zeker altijd alleen te werken?"
"Alleen? Ja, meestal wel; of bij Vader als Vader thuis is."
"Prettig voor Oom Eduard!"
"Waarom?"
"Nou, omdat je aldoor hardop leert."
"Ik leer niet hardop!"
"Wel waar, je doet aldoor zóó!" En zijn mond bewegend maakte hij een zacht zoemend geluid.
Eduard was vuurrood geworden; met een "klets niet" begon hij weer aan zijn les, en hij drukte zijn lippen stijf op elkaar.
Een poosje bleef 't stil in de kamer. Toen vond Piet 't weer lang genoeg.
"Zeg!"
Eduard gaf geen antwoord.
"Ben je benauwd geworden voor dien schoolmeester daar?" met zijn duim wees Piet naar zijn broer.
Half onwillig keek Eduard hem aan. "Wat wou je vertellen?"
"Katje poesje nelle."
"Hè, wat flauw!"
"Doe er dan een beetje zout bij!" Lachend klapte Piet zijn schoolboeken op elkaar, en met zijn ellebogen op de tafel ging hij zitten lezen.
Eduard keek op de klok; 't was half negen. Eigenlijk tijd om naar bed te gaan, hij had Vader beloofd nooit veel later dan gewoonlijk te gaan! En zouden die jongens hier altijd den heelen avond blijven zitten? Nu nog maar even leeren; dat afschuwelijke Fransch ook!
Een kwartier later deed hij zijn boek dicht.
"Zeg, hoe lang blijven jullie hier altijd?" vroeg hij aarzelend.
't Was deze keer Hugo, die opkeek.
"Waar?"
"Nou, hier. Ik bedoel, zitten jullie 's avonds nooit in de huiskamer?" —
"O ja, soms wel, maar vanavond niet, want Pa en Ma hebben visite."
"En hoe laat gaan jullie dan naar bed?"
"Om half tien zoowat."
Hugo werkte weer door.
Eduard bleef nog even niets zitten doen en zei toen: "Ik wou nou maar gaan."
"Hè?" vroeg Hugo, die weer een en al som was.
"Ik wou maar naar bed gaan."
"Zoo, nou, ga je gang, dank je voor de mededeeling."
Terwijl Eduard zijn tasch dichtgespte kwam in Hugo toch 't gevoel van gastheer zijn op. — "Je kunt alles boven toch wel vinden?" vroeg hij.
"Ja, best." En zijn tasch naast de deur tegen den muur zettend: "Nou, goeie nacht dan!"
"Slaap lekker, nacht Eduardje!" En Piet herhaalde werktuigelijk, zonder van zijn boek op te zien: "Nacht Eduardje!"
Eduard sloot de deur en liep naar de huiskamer toe. Zou hij Oom en Tante nog goeienacht zeggen? In de gang hoorde hij ze binnen al hard praten en lachen, en toen hij door de kier van de deur keek zag hij in de voorkamer allerlei vreemde menschen zitten. Liever maar niet doen. —
En met een zucht ging hij de trap op.
't Was donker boven op 't portaaltje, en met vooruitgestoken handen liep Eduard in zijn kamertje op 't tafeltje af, half struikelend over den rommel op den grond. Toen scharrelde hij in 't donker de lucifers op.
Even knipte hij met zijn oogen tegen 't felle vlammetje, en ongeduldig streek hij een tweede lucifer af toen de nieuwe kaars niet dadelijk wilde branden.
Eindelijk!
Eduard keek rond en wreef zijn handen. Wat was 't hier vreeselijk koud! De bloemen stonden op de glazen! En wat een akelig vreemd kamertje! Heel wat anders dan die gezellige slaapkamer thuis, en daar was 't altijd dadelijk lekker als je maar even de gaskachel aanstak! Eduard wond zijn horloge op en begon zich uit te kleeden. Zou Vader nu al in Bazel zijn? Zeker wel. Nu was Vader net twaalf uur weg. Gek, 't was net of 't veel langer was; er was ook zooveel gebeurd vandaag! Even langer dan twaalf uur was 't; wat zei Vader ook weer? "Dag Pepi, houd je taai!" Och, hij wou 't wel, zich taai houden, maar wat wás 't hier akelig!
En een warme druppel viel op zijn hand toen hij zich klappertandend bukte om met zijn koude vingers de sleutel in 't slot van 't koffertje te steken.
"Houd je taai!" fluisterde hij, maar 't maakte hem opeens nog veel ellendiger dan hij al was, en 't gaf niets meer of hij op zijn lippen beet en zijn oogen met zijn mouw afveegde.
Als Vader hem zoo nu eens zag! Och, maar wat hinderde het ook! Zag Vader het maar, kwam Vader nu maar ineens binnen, even maar, dan was alles tenminste niet meer zoo vreeselijk! Maar Vader was ver weg, en dit was nu pas de eerste avond! Had Vader hem toch maar meegenomen!
Eduard pakte Vaders doos uit en stak een flik in zijn mond, maar 't hielp ook al niets, en telkens moest hij nog zijn zakdoek nemen, tot hij eindelijk klaar was om in bed te kruipen.
Hij zette de kandelaar op den stoel en bleef nog even met opgetrokken beenen in bed zitten, zijn hoofd op zijn knieën en zijn handen onder zijn armen om ze wat te warmen.
Toen blies hij de kaars uit en kroop onder de dekens.
Dof klonk het geluid van de voetstappen op den hard bevroren grond, en bij iederen stap klikten de schaatsenijzers tegen elkaar. — Uit de kleine zakjes keken vroolijk de gele ijskaarten met de roode koordjes, met opzet maar half weggestoken door de jongens, om aan iedereen te laten zien dat ze naar de ijsbaan gingen.
Zoo vlug mogelijk hadden Piet en Eduard aan de koffie hun boterhammen naar binnen gewerkt, en daarna waren ze er met hun tweeën van door gegaan, de schaatsen in de eene hand en de andere hand in hun zak, flink doorstappend, en telkens glijdend over de bevroren plassen. — Tom en Lineke hadden hen verlangend nagekeken, teleurgesteld omdat ze niet mee mochten, en Tommy had er nog half een scène om gemaakt, maar Tante Lina had het te koud voor ze gevonden, en had ten slotte met een "morgen mogen jullie, als 't niet zoo waait," een eind aan 't gezeur gemaakt.
En 't wás koud. — Een ijzige wind blies door alles heen, en Eduard twijfelde er eigenlijk aan of zijn Vader hem zou hebben laten gaan; maar Tante Lina had het goed gevonden dat hij en Piet gingen en daarom dacht hij er verder maar niet over.
"'t Zal een fijne Zaterdagmiddag worden," zei Piet, en hij bukte zich om een steen op te rapen.
"Nou! En we zijn zoo lekker vroeg!" Eduard bleef staan om te zien hoe Piet met een fermen zwaai de steen op het ijs in den singel gooide, en met innig vergenoegde gezichten keken ze er samen naar hoe de steen even voortschoof over 't ijs en toen bleef liggen.
Een eindje verder vloog een bonte kraai krassend op.
Bij de brug zag Piet opeens een van de jongens uit zijn klas, die voor hen uitliep, de schaatsen onder den arm, en met een: "Daar heb je Wouters, even hollen, dan gaan we met hem mee," zette hij het op een loopen.
Wouters, een groote, forsche jongen, keek om toen hij het gehol achter zich hoorde, en bleef toen staan wachten tot de jongens hem ingehaald hadden.
"Zoo Verhey, ga je ook naar 't ijs?" begon hij, "gaat je broer niet?"
"Die had les," bracht Piet hijgend uit.
"En is dát ook een broertje van je?"
"Nee, een neefje," zei Piet, en Wouters vervolgde, Eduard aanziende: "Zeg jongen, hoe heet je?"
"Kerner," antwoordde Eduard kortaf.
"En waar ga je op school?"
"Bij Van Eerde."
"'n Rot school," merkte Wouters aan, en Eduard vroeg op zijn beurt: "Waar ga jij op school?"
"Ik op de Burger. 'n Fijn hok! Zeg Verhey, heb je al van die scène met Bakker in de tweede gehoord?"
"Ja, hij had zijn werk vergeten of zoo iets, is 't niet? Huug vertelde er wat van; weet jij 't goed?"
"Nou, of ik! Holm, dat is die jongen, die bij ons in huis is, zit naast Bakker, nou, en die deed 't verhaal natuurlijk in kleuren en geuren! Holm is een leuke vent, en die Bakker is ook een echt type, en dan zitten ze met hun tweeën op de achterste bank, dus je snapt dat ze den heelen dag zitten te grinniken en geen steek uitvoeren."
"Ja natuurlijk."
"Nou is Holm nogal vlug, dus die rolt er meestal toch wel door, maar Bakker is een uil, en gewoon fabelachtig lui, en daarom had hij zijn Duitsche werk dan ook maar doodkalm niet gemaakt, met het plan, het dan later wel eens van Holm over te schrijven, en toen de Mopneus het werk ophaalde zei hij heel leuk dat hij zijn schrift vergeten had."
"En toen?" vroeg Piet ongeduldig, toen Wouters even ophield en bleef staan om de veters van zijn laarzen in te stoppen.
"Nou, Holm en Bakker zaten verder den heelen morgen op hun gewone manier te grinniken, en daar gaat opeens om kwart over elf de deur open. 'St, hou je mond,' zegt Holm bijwijze van mop, 'daar heb je van Leeuwen, die komt vragen waar je Duitsche werk is!' Bakker proestte het uit, maar plotseling verstomde hij toen van Leeuwen, die echt binnengekomen was, opeens naast hem stond en bedaard vroeg: 'Bakker, heb je je huiswerk vergeten?' Bakker was opeens zoo tam als wat, en fluisterde dood verschrikt: 'Ja, meneer!' en van Leeuwen commandeerde heel plechtig: 'Ga 't dan halen!'"
Piet was een en al belangstelling, en ook Eduard luisterde met groote oogen.
"Nou, Bakker keek in wanhoop naar Holm, en die schoof hem ongemerkt over de bank het Duitsche boek toe, en dat heeft Bakker toen, hoe snap je niet, maar op de een of andere manier nog in zijn zak weten te moffelen, en toen is hij naar huis gegaan, hollend natuurlijk, en heeft daar in een nieuw schrift zijn thema opgeknoeid, zonder uitgangen in te vullen, en juist toen de bel van twaalf uur ging was hij terug."
"En wat zei van Leeuwen?"
"Niks nog, want Bakker gaf 't schrift stiekum aan Laatsemaar en is er toen zoo gauw mogelijk van door gegaan. 'k Ben wel benieuwd hoe 't af zal loopen!"
"Ik ook, hij zal wel op zijn kop krijgen, denk je niet?"
"Nou, of-ie!"
Eduard had met steeds stijgende verbazing het verhaal aangehoord, en zijn verwondering werd er niet minder op, toen een tweede en derde geschiedenis van 't zelfde gehalte, die vroeger eens gebeurd heetten te zijn, volgden, en toen Piet een paar Amsterdamsche schoolmoppen opdischte, die aan 't ongeloofelijke grensden.
"Hé, jongens, wat schieten jullie met spek!" hoorden ze opeens achter zich zeggen, en alle drie keken ze verschrikt om. 't Was Brust, een lange jongen uit de vijfde klas Burgerschool, die al een poosje achter ze had geloopen en ze nu lachend voorbijging. — De jongens hadden in 't vuur van hun gesprek zoo hard gepraat, dat 't zelfs op een eerbiedigen afstand duidelijk te verstaan was.
"Och, hou je mond," riep Wouters, die 't eerst van de schrik bekomen was en Brust wel kende.
"Zeker," zei Brust omkijkend, "'k zal 'm ten minste niet aan jou geven, jij schettert al hard genoeg!"
Eduard begon te lachen, en Wouters snauwde nijdig: "Toe, kuiken, bemoei je er niet mee!"
"'k Hoef jou toch niet te vragen of 'k mag lachen!" antwoordde Eduard, en Piet vroeg knorrig, kwaad omdat hij midden in zijn laatste verhaal gestoord was: "Waar is die ijsbaan nou eigenlijk?"
"Dat poortje daar moeten we door, en dan zijn we er dadelijk."
Achter elkaar liepen ze het poortje door en het smalle bruggetje over, Wouters voorop, dan Piet, dan Eduard, en toen stonden ze op een smal wegje tusschen grauw-witte weilanden, in de verte nevelig samenvloeiend met de grijze winterlucht.
"Daar is de ijsbaan," zei Wouters, "achter den spoorweg."
Vol verwachting gingen de jongens onder de viaduct door; het glijden van de schaatsenijzers over het gladde ijs was hier al duidelijk te hooren.
Aan den ingang liet de controleur ze met een: "Kaarten zichtbaar, jongeheeren!" doorgaan, toen volgde nog een rijtje lage boompjes, en daar lag de ijsbaan voor ze.
Eduard bleef staan. — Er waren nog maar weinig menschen, maar toch was 't een leuk gezicht om ze daar met zoo'n gemak te zien rondzwieren. Heerlijk, om het zoo goed te kunnen! Nu gauw aanbinden en dan vlug, ineens wegrijden!
En hij holde Wouters en Piet achterna, die doorgeloopen waren, en nu op de lange bank hun schaatsen zaten aan te binden.
Even keek hij er naar hoe Piet die dingen ook weer vastmaakte, want hij was half vergeten hoe 't moest, toen plofte hij op de bank neer, boog zich voorover en ging aan 't werk, de banden zoo stevig mogelijk aantrekkend. — De twee anderen waren al klaar toen hij nog aan zijn eerste schaats bezig was, en hij keek er naar hoe ze druk pratend en lachend samen wegreden, eerst even langzaam voortschuivend, toen vlugger, met flinke lange slagen.
En toen eindelijk zijn tweede schaats was aangebonden stond ook hij op, voorzichtig, om niet uit te glijden; wat een vreemd, raar gevoel, om weer op schaatsen te staan! Nu durven en flink uitslaan! Maar 't "flink uitslaan" bracht hem van de wijs; er volgden een paar vergeefsche pogingen om te blijven staan, en toen maakte Eduard zijn eerste buiteling. Maar dadelijk werkte hij zich weer overeind en krabbelde verder; nu ging 't beter, al kwam hij nog maar langzaam vooruit, en zonder verdere ongelukken schoof hij tusschen de menschen voor de groote tent door. — Nu de heele baan om rijden! Moedig begon hij en dapper hield hij vol, en hij deed zijn best niet te denken aan de akelige pijn, die hij al heel gauw in zijn enkels voelde. Telkens bleef hij even staan om uit te rusten of om een van zijn schaatsen recht te duwen, en dan probeerde hij weer om vooruit te komen en uit te slaan.
Al een paar keer waren Wouters en Piet hem voorbij gereden, en Eduard had ze nagekeken, alsof hij daarmee te weten kon komen hoe ze 't toch aanlegden om zulke lange slagen te maken.
"Dat Kernertje kent er nog niet veel van," hoorde hij Wouters zeggen, die hem weer met een sierlijken zwaai voorbij gleed.
Eduard was voor 't laatste gedeelte van de baan blijven staan, rondkijkend, en niet goed wetend wat te beginnen, want de wind stond pal op dit laatste eind, en zijn schaatsen zaten ellendig los.
"Dat zegt hij zeker expres zoo hard," dacht Eduard kwaad, en hij bukte zich om de schaatsen-banden wat stijver aan te halen. 't Ging erg lastig, staande, en daarom ging hij maar even op het ijs zitten; 't was wel een minder gemakkelijke houding, maar dat moest je er voor over hebben, en toen hij weer stond tobde hij nog wel lang met den harden wind maar hij bereikte toch het eind van de baan.
Nu even uitrusten, en dan weer verder rijden!
Eduard was blij, toen hij een poosje later Theo de Beer ontdekte, die nu ook niet bepaald een held op de schaatsen was, en juist met een kleur van inspanning de vreemdste bewegingen maakte.
"Theo!" riep hij.
Theo, een donkere krullebol, keek zoekend rond, tot hij eindelijk Eduard in het oog kreeg, die zoo gauw mogelijk naar hem toekwam.
"Wat leuk dat je hier ook bent!" zei Eduard, toen hij naast Theo stond. "Ben je hier alleen?"
"Ja, maar Moeder zou me straks komen halen. — Ben jij hier alleen?"
"Nee, met Piet, m'n neefje, maar die rijdt al zoo vreeselijk goed!"
"O. — Moppig dat je me zag, 't is veel gezelliger met je tweeën dan in je eentje, en nu kunnen we verder den heelen middag bij elkaar blijven!"
"Ik zie verder bijna niemand van onze school, jij? Ik begrijp niet waar ze allemaal zitten!"
"Een paar heb ik straks toch gezien, Groeneveld en Van der Wege en Wim Reinders, maar 't is ook zoo bar koud!" zei Theo, tegen zijn handen blazend.
"Nou! Laten we doorrijden, zeg, anders bevriezen we!"
En verder gingen ze, om 't hardst met hun armen zwaaiend en hun oogen half dichtgeknepen tegen den fellen wind, en luid klonken telkens hun heldere, hooge stemmen als ze elkaar iets toeriepen.
"Zeg Eduard! 't vriest nog acht graden!"
"Wat?"
"Dat 't nog acht graden vriest!"
"Hoe weet je dat?"
"Op de thermometer, daar tegen de tent aan, bij de kleine baan!"
"Is 't daar leuk, op die kleine baan?"
"Welnee, sloom! 'k Heb er daarnet ook nog even gereden, maar daar is 't zulk gemeen ijs, daar ga ik niet weer naar toe!"
"'k Had je vanmorgen nog willen vragen of je ook naar 't ijs ging, maar onze afdeeling was zoo akelig laat uit, en toen zag 'k je nergens meer!"
"Nee, 'k was dadelijk naar huis gegaan om gauw te vragen of 'k mocht gaan rijden, en eerst vond Pa 't maar half goed, en toen heeft Moeder bedacht, dat Moeder hier in de buurt een visite kon gaan maken, en toen mocht 't!"
"Hoe laat komt je Moeder je halen?"
"Om half vier zoowat, geloof ik, hoe laat moet jij weg?"
"Om half vijf moeten we thuis zijn, en om even over vier ...."
Hij hield op want Theo viel plotseling, en toen Eduard hem helpen wilde met opstaan, haakten hun schaatsen in elkaar en hij kwam naast Theo op 't ijs te land.
Lachend krabbelden ze weer op, en duidelijk waren de sporen van hun val te zien. — Bij de tent bonden ze hun schaatsen weer wat vaster, en opnieuw reden ze de baan op; wel gleden ze nog telkens uit, maar ze waren over de eerste moeheid heen en 't ging heusch al wat beter dan straks.
"Theo!"
"Nou?"
"'k Heb vanmorgen een briefkaart van Vader gekregen."
"Leuk, zeg! Waar vandaan?"
"Uit Bazel;" en toen Theo verder zweeg: "Wil je eens zien?"
"Heb je hem bij je?" vroeg Theo verwonderd.
Eduard haalde uit zijn zak de briefkaart te voorschijn; Theo kwam naast hem staan, en aandachtig kijkend bogen de jongenshoofden zich over het Bazelsche stadsgezichtje.
"Aardig, zeg!"
"Ja." — En zonder verder iets te zeggen stak Eduard de briefkaart weer in zijn zak.
Theo stootte hem aan. — "Kijk eens!" 't Was een heele sliert groote jongens achter elkaar, die met veel gejoel voorbij gleed, en Eduard zag dat Piet en Wouters er ook bij waren.
"Wat gaat dat dol," zei hij, en terwijl hij ze nakeek dacht hij er over hoe leuk 't zou zijn als hij 't eenmaal zóó kende!
Theo was met zijn gedachten al weer bij een ander onderwerp.
"Waarom komt Meertens niet?"
"Meertens? O, die mocht niet omdat hij zoo vreeselijk verkouden was. — Er zijn wel tien jongens uit onze klas verkouden, bij jullie ook?"
"Bij ons wel vijftien!"
't Speet Eduard toen Theo's Moeder om kwart voor vier op de ijsbaan verscheen om Theo te halen. Mevrouw de Beer vroeg nog of Eduard meeging, maar de de Beers woonden eigenlijk toch den anderen kant uit, en hij vond het dus maar beter te wachten tot Piet straks meeging.
Hij reed nog wat alleen rond, maar 't was nu niet half zoo leuk meer, en 't werd nog veel kouder ook.
Om vijf minuten over vier bond hij af. Wat deden zijn voeten pijn toen hij weer stond! Voorzichtig bleef hij op 't ijs heen en weer loopen om Piet aan te klampen, en toen hij hem eindelijk zag liep hij op een sukkeldrafje naar hem toe. "Ga je mee, zeg?" vroeg hij.
Piet, die in een echte pret-stemming was, keek Eduard ontevreden aan. "Al mee?" herhaalde hij, "dank je feestelijk, hoor, 't wordt hier nou juist leuk!"
"Maar we moesten om half vijf thuis zijn!"
"Nou, wat kan mij dat bommen?"
"En ik heb al afgebonden!"
"Wat geeft dat? Dan bind je maar weer aan!" en lachend reed Piet door.
Eduard had geen zin om weer aan te binden. Bij iederen stap die hij deed voelde hij de tintelende pijn in zijn voeten, en rillend bleef hij op 't houten platform voor de tent staan, rammelend met zijn schaatsen en telkens op de klok kijkend.
Aldoor gingen er menschen weg, en telkens zag hij Piet weer voorbijrijden, pratend en lachend met de andere jongens. — Wanneer zou hij nu toch eindelijk mee willen! Ze kwamen natuurlijk veel te laat thuis! Zou hij maar vast weggaan?
Toen Piet weer langs de tent reed riep Eduard hem.
"Ik ga naar huis."
"Doe wat je niet laten kunt, maar ik ga nu anders dadelijk mee, nog één baantje!"
Eduard wachtte op 't eene baantje, waar Piet blijkbaar drie maal rond mee bedoelde. Maar toen had hij dan ook met ongelooflijke vlugheid zijn schaatsen afgebonden.
"Nou hollen!" zei hij met een haastigen blik op de klok. — 't Was over half vijf.
En Eduard holde mee.
"Laten we toch wat lángzamer loopen," riep hij eindelijk, toen ze 't nauwe poortje weer door waren, "mijn voeten doen zoo'n pijn."
Piet vond dat je juist lekker warm werd van hollen, en dat die pijn straks wel zou overgaan, maar toch matigde hij het tempo wat.
't Was bijna donker toen ze thuis kwamen, maar niemand maakte er aanmerking op. Tante Lina was uit, en kwam pas een kwartier later thuis, Oom Tom zat in zijn kamer, de juffrouw was boven met de kleintjes en ook Hugo was onzichtbaar. —
Aan 't eten deed Piet opgewonden verhalen over 't prachtige ijs.
"Zoo, je hebt dus plezier gehad," zei Oom Tom eindelijk, "en mijn buurman, vond die 't ook prettig? Wel jongen, je hebt er een kleur van!"
Eduard lachte. Zijn wangen gloeiden nu. "Ja Oom, het was heerlijk!" verklaarde hij.
"Mooi zoo! En ben je dikwijls gevallen?"
"Twee keer!"
"Och," viel Piet in, "dat komt omdat hij niet durft! Verbeeld je dat je er nog niets van kent en dat je dan maar twee keer valt! Twintig of dertig keer moet je vallen, dan leer je het tenminste!"
"'t Vallen zeker!" zei Eduard verontwaardigd. — Dat hij niet zou durven was natuurlijk groote onzin. Net of 't hem iets kon schelen om te vallen! Daar gaf hij nou geen cent om! Maar in ieder geval: leeren moest en zou hij het, en liefst zoo gauw mogelijk! — Wat zou Vader 't ook leuk vinden als zijn jongen 't volgend jaar goed kon schaatsenrijden!
"Eetje, doe je na 't eten weer een spelletje met me?"
Geen antwoord.
Eduard zat of liever hing op den stoel naast de kachel, en hield zijn doornatte laarzen tegen 't gloeiende ijzer aan. 't Maakte een hard sissend geluid. Een minuut of vijf geleden was hij met Hugo en Piet thuisgekomen, moe en nat, want ze waren den heelen Woensdagmiddag op de ijsbaan geweest, en 't dooide nu hard. 't IJs leek wel borstplaat, en voor de groote tent was 't op 't laatst één groote waterplas, een meer bijna, waar je telkens doorheen moest waden en dat hoe langer hoe dieper werd, want op verschillende plaatsen borrelde 't water naar boven. — Van half vier af had 't gemotregend, maar toch hadden de jongens voor 't laatst nog maar geprofiteerd, en ze waren gebleven totdat eindelijk om vijf uur de ijsbaan gesloten werd. — Eigenlijk hadden ze om kwart voor vijf thuis moeten zijn, maar ze waren nu al drie keer te laat gekomen, en geen enkele maal had iemand er iets van gezegd, en toen Hugo en Piet kalm door bleven rijden had Eduard 't ook niets noodig gevonden om ze te waarschuwen. — Al was 't ijs niet mooi meer, toch was 't nog niet zoo goed gegaan als juist vandaag.
"Eetje!"
"Wat is er?"
"Doe je na 't eten een spelletje met me?"
"'k Weet nog niet hoor," zei Eduard gapend, "'k heb nog een heeleboel te doen."
"Ik dacht dat je iederen avond spelletjes met ons zou doen!" pruilde Bep, die den heelen dag al zeurig geweest was van verkoudheid.
"Ik zeg je immers dat ik 't nog niet weet!" herhaalde Eduard knorrig. — Vijf lastige sommen lagen nog op hem te wachten en een lange Fransche les, en hij had van de week nog heelemaal niet viool gestudeerd ook. — Er was ook heusch geen tijd voor geweest, want ze hadden tot nu toe eigenlijk iederen dag schaatsen gereden. — Zaterdag den heelen middag, Zondag, toen 't zulk prachtig helder weer geweest was en Tom en Lineke ook mee gegaan waren, en Maandag en Dinsdagmiddag ook al, want ze hadden die twee dagen om drie uur vrij gekregen, voor 't ijs. — Heel veel huiswerk hoefde er die dagen ook niet gemaakt te worden, maar doordat ze telkens na 't eten nog spelletjes deden had het Eduard toch nog moeite genoeg gekost om 't op tijd klaar te krijgen, en dan zag 't er nog alles behalve netjes uit. — Van vioolspelen was natuurlijk heelemaal niets gekomen, en Vrijdag had hij les!
"Ma, gaan we nu nog niet eten?" vroeg Lineke. Ze moest vanavond op visite bij een van de vriendinnetjes en ze had met Mientje afgesproken vroeg te komen.
"Ja, dadelijk, bel de anderen maar vast."
Een halve minuut lang stond Lineke om den hoek van de kamerdeur de tafelschel heen en weer te zwaaien, en langzamerhand kwamen ze allemaal opdagen. De juffrouw met Tom en Broertje, die in de speelkamer een Indianengevecht hadden gehouden, en nu met luidruchtig krijgsgeschreeuw de trap afdaalden, Piet, die in de keuken zijn schaatsen had staan afdrogen, want hij had zijn Vader een paar nieuwe afgebedeld en had daar nu nog bizonder veel zorg voor, Hugo, die naar boven was gegaan om zijn natte laarzen uit te gooien en pantoffels aan te trekken, en eindelijk ook Oom Tom, die even eerder dan de jongens was thuisgekomen en zijn uniform voor politiek verwisseld had.
"Edu, moet je je handen niet wasschen?" vroeg Tante Lina.
Eduard bekeek zijn vingers eens. Hij vond ze eigenlijk niet eens erg vuil, maar toch liep hij naar de keuken om ze onder de kraan te houden, en bood meteen Trijntje aan haar eens nat te spuiten.
"Met Sintjuttemis, als de kalveren op 't ijs dansen," zei Trijntje, die heel wat steviger was dan Rika, en die vandaag ook al niet bijster in haar humeur was, "en je handen ga je voortaan maar boven wasschen, dat geklieder in m'n keuken wil 'k niet hebben."
"En Bakker heeft zoo op z'n kop gehad!" vertelde Hugo, toen Eduard weer binnengekomen was en zijn stoel tusschen Oom Tom en Beppie ingeschoven had, want dat was zijn plaats gebleven, "van Leeuwen was woedend!"
"Ja, maar Wouters zei dat hij toch niets over dat overgeschreven werk gezegd had!" vulde Piet aan.
"Nou, dat zullen ze toch wel gesnapt hebben!"
"Och, dat weet je niet!" merkte Piet wijsgeerig op, "in ieder geval is er niets te bewijzen!"
"Praat toch niet zoo'n onzin, hoe kun jij nu bewijzen dat er niets te bewijzen is!"
"Je bent niet wijs! Als je nu toch ...."
"Jongens, houd op met dat gezanik," viel de Kapitein hen in de rede. — Hij had al de halve week verhalen over die kwestie te hooren gekregen en had er nu zoo langzamerhand volkomen genoeg van. "Doe me nu 't plezier en verschoon me van verdere mededeelingen over die Bakker, ik wil er nu geen woord meer over hooren!" en om een ander onderwerp aan de orde te brengen vroeg hij aan Eduard of 't schaatsenrijden al wat beter ging.
"O, ik geloof heusch wel dat het beter gaat," zei Eduard, "veel beter dan Zaterdag tenminste, vond je ook niet Huug?"
Hugo haalde zijn schouders op en beweerde dat hij er Zaterdag niet geweest was. "'t Ging wel beter dan Zondag, je kwam nu heel wat vlugger vooruit!"
"Pa, weet u wie hier op de ijsbaan kampioen is?" vroeg Piet.
"Jij zeker!" antwoordde zijn Vader droogjes.
"Nee, Eduardje."
't Was een mop zooals Piet ze altijd verkocht, en waarmee hij gewoonlijk nogal succes had. — Eduard vond 't dezen keer machtig flauw.
"'k Heb nog een vers gemaakt ook," zei Piet, die nog meer geestigheden in voorraad had.
"Zeg 't dan maar niet op," raadde Lineke aan, "'t zal wel niet veel soeps zijn!"
Maar Piet vond 't veel te jammer om Eduard, die hij nu eens tot mikpunt van zijn aardigheden gekozen had, niet nog wat te plagen, en van een oogenblik dat zijn Vader en Moeder met de juffrouw aan 't praten waren maakte hij gebruik om zijn vers half hard op te zeggen:
"En jij bent een vervelend mispunt," viel Eduard nijdig uit.
Opeens voelde hij een krachtige hand op zijn schouder. "Bedaar jongen, bedaar!" kalmeerde Oom Tom, die van het vers alleen iets over "Eduardje" opgevangen had, en tegen Piet: "en dat steeds herhalen van 'Eduardje' moet nu uit zijn, daar is de aardigheid nu wel zoowat af. We noemen jou toch ook niet 'Pietje!'"
De Kapitein had het niet als een grap bedoeld, maar toch lachten ze allemaal, en Lineke knikte haar broer dadelijk toe met een "Dag Pietje!"
"Dag juffrouw bemoeial!" zei Piet, die zich niet gauw van zijn stuk liet brengen, en voor wie het hooren wilde deelde hij nog mede dat je 't zingen kon ook op de wijs van "Ik wou dat jij van was was."
"Spaar ons dat alsjeblieft maar," verzocht Tante Lina, "'t is hier al drukte genoeg!" Want Broer maakte nog steeds Indianen geluiden, en Tommy schopte aanhoudend tegen de tafelpoot.
"Ja, 't is of 't ijs ze in 't hoofd zit," verklaarde de Kapitein zuchtend. "Waarom kwamen jullie eigenlijk zoo laat thuis, jongens?" En toen het drietal zweeg: "He?"
"Nou," zei Hugo, "ik had haast nog niet gereden, en 't was vandaag de laatste dag," en Piet mompelde iets van "wist niet hoe laat het was."
"En waarom ging jij dan niet eerder naar huis?" vroeg Oom Tom aan zijn neefje.
"Omdat Hugo en Piet nog niet gingen," antwoordde Eduard, half verlegen, want hij vond zelf dat het klonk als: "Waarom lach je?" "Omdat hij lacht."
"'t Zijn me de verontschuldigingen wél!" merkte de Kapitein op.
"Hadt u ons dan ook op de fiets laten gaan, dan waren we veel eerder thuis geweest," waagde Piet. Maar nu werd zijn Vader werkelijk boos en verklaarde dat ze verder van 't jaar heelemaal van 't ijs thuis konden blijven.
"'t Dooit nu ...." begon Piet, maar toen hij zijn Vader aankeek oordeelde hij het toch wijzer de rest maar voor zich te houden.
En Oom Tom vervolgde brommend: "Dat rent maar naar de ijsbaan en al het werk lijdt er onder ..."
Dat ellendige werk ook! En Eduard bedacht hoe door 't haastige schrijven zijn sommen Maandag zoo slordig waren geweest, dat hij er twee moest overmaken. — En dat moest nu ook al vanavond! —
"Nu gaan we Lineke aankleeden voor de visite, en dan zullen we meteen Bep en die twee Indianen in bed stoppen!" zei de juffrouw na het eten, want zij ging zelf ook uit, en dan zorgde ze altijd dat de kleintjes eerst onder de wol lagen.
"Beppie gaat nog niet mee," vertelde 't kleine meisje, "Beppie gaat eerst spelletjes doen met Ee."
Piet begon te lachen; Eduard zag het toen hij zijn stoel opnam om die tegen den muur te zetten. Zijn humeur werd er niet beter op, want Piet had hem al eenige malen met die kinderachtige spelletjes geplaagd, en 't klonk dan ook onvriendelijker dan hij zelf wel bedoelde toen hij kortaf zei: "Op mij hoef je niet te rekenen, ik doe vanavond niet mee."
"En daarnet zei je dat je 't nog niet wist?"
"Toen wist ik 't ook nog niet, maar nu weet ik 't wel."
De tranen kwamen bij Bep voor den dag. "Maar ik wou spelletjes doen!" huilde ze.
"Kind, zeur niet zoo, ik heb geen tijd." En Tante Lina voegde er bij: "Maar Bep, wat is dat nu, je begrijpt toch wel dat Edu niet altijd zin heeft om spelletjes met jou te doen! Kom, droog gauw je tranen af."
"Ik heb geen zakdoek," snikte Bep, "en ik vind Ee een nare jongen!"
"Dank je voor 't compliment!" zei Eduard, maar Tante Lina wenkte hem dat hij nu maar liever verdwijnen moest.
Eduard ging naar de leerkamer, gooide met een ontevreden gezicht zijn boeken en schriften op tafel, schoof met een ruk een stoel aan en begon te rekenen. En hij keek zelfs niet op toen Hugo en Piet even later ook binnen kwamen en aan 't werk gingen.
Van uit de huiskamer drong nog het huilen en dwingen van Beppie tot Eduard door; dan weer hoorde hij Tante Lina's stem; en terwijl hij haastig voortschreef aan zijn sommen, verstond hij opeens toen de huiskamerdeur openging: "Beppie is stout!" Daarna hoorde hij de juffrouw, die met Lineke en de kleine jongens naar boven was gegaan, weer beneden komen; hij hoorde haar praten in de kamer en met Bep de trap weer oploopen; 't kleine meisje snikte nog steeds, en "Ee was ook niets lief!" meende hij nog te verstaan. — Toen werd het stil in de gang.
En Eduard schreef weer verder, telkens gapend, met een akelig stijf gevoel in zijn armen en ijskoude voeten.
Lineke vertrok naar het partijtje, en Eduard hoorde de stem van den oppasser, die haar zou brengen. — Met een slag viel de huisdeur achter hen dicht.
Heel stil was 't in de leerkamer, en half soezend luisterde Eduard naar 't suizen van 't gas en 't krassen van Hugo's pen, en even keek hij naar Piet, die vanavond bij uitzondering ook zoo heel rustig doorwerkte. — En weer ging hij aan 't rekenen, totdat eindelijk om kwart over acht de twee oude sommen overgeschreven en vier van de nieuwe afwaren. — Eén zou wel fout zijn, en de vijfde kende hij niet, maar er was geen tijd meer om langer te probeeren. — Waar was dat vervelende Fransche boek nu? Eduard zocht op tafel en in zijn tasch, maar 't was niet te vinden, en toen bedacht hij dat 't boven was blijven liggen. — In een vlijtige bui had hij 's ochtends onder 't aankleeden woordjes willen leeren, maar 't was bij 't goede voornemen gebleven, en hij had vanmorgen 't heele boek vergeten.
En Eduard liep naar boven om 't te halen. — 't Zou zeker wel ergens op zijn kamertje liggen, op tafel of zoo. Maar hij vond het niet dadelijk, en toen hij licht wilde maken schenen de lucifers ook al verdwenen te zijn. Waar waren die lamme dingen nu toch? 't Maakte hem woedend, dat gezoek voor niets in 't donker, en eindelijk liep hij 't portaal weer over naar de meisjeskamer, om daar 't brandende nachtlichtje te halen.
Bij de deur bleef hij opeens staan. Wat was dat voor een geluid? Hij luisterde even. — Was dat Bep die daar huilde?
Op zijn teenen liep hij naar binnen, zijn oogen op Beppie's ledikantje gevestigd. Bij 't flauwe schijnsel van 't nachtlichtje was van zijn kleine nichtje niets anders te ontdekken dan een verwarde blonde krullebol. Maar toen hij voor 't bed stond, waar de dekens half uithingen, hoorde hij heel duidelijk dat ze huilde.
"Beppie, slaap je niet?" vroeg Eduard, fluisterend om de kleine jongens in de kamer er naast niet wakker te maken.
Een hevig gesnik volgde.
"Bep, lieve kleine Bep, wat is er toch?" en Eduard boog zich over zijn nichtje heen.
Bep draaide zich half om, en even keken de groote blauwe oogen hem aan.
"Ik heb 't zoo vreeselijk warm," snikte een schor stemmetje, "en mijn dekens zijn aldoor weg!"
"Wil ik ze dan weer goed leggen?"
"Dat geeft toch niets, ze zijn telkens wéér weg!"
Eduard begreep niet wat hij met haar beginnen moest. — Arme kleine Bep! Had hij maar met haar gespeeld, of was hij tenminste maar niet zoo onvriendelijk geweest! En wat moest hij nu toch doen? Hij kon nu toch maar zoo niet weer naar beneden gaan! En heel zacht vroeg hij: "Wil ik je dan even uit bed nemen, Bep, en alles weer over instoppen?"
"Ja," huilde Bep, en voorzichtig sloeg Eduard een deken om haar heen. — Ze was eigenlijk te zwaar voor hem, maar met veel moeite tilde hij haar toch op den stoel naast 't bed.
"Ik wou wat drinken!"
Eduard ging naar de waschtafel en schonk een glas half vol water, telkens schrikkend als hij tegen iets aanstootte. En toen Bep gedronken had begon hij aan 't bed; eerst gooide hij de dekens er af; hij legde het laken recht en stopte het aan de kanten zoo stevig mogelijk in, en daarna zwoegde hij met de dekens tot zijn vingers er pijn van deden. Maar eindelijk was 't toch klaar. En voor dat hij Bep weer in bed tilde ging hijzelf nog even op den stoel zitten, en zijn kleine nichtje voorzichtig op zijn knieën nemende vroeg hij zacht dicht bij Beppie's oor, — "Vind je me nu nog zoo'n nare jongen, Bep?" en even streek hij met zijn wang over het zachte haar.
"Nee, maar vanmiddag was je niets lief!"
"Dat weet ik wel, het spijt me erg." En stil bleef hij met haar zitten tot ze heelemaal bedaard was, toen hielp hij haar weer in bed kruipen en dekte haar toe.
"Nacht Bep!"
"Nacht Eetje!" klonk 't heel slaperig; "ik houd nu weer heel veel van je!"
Eduard draaide zich om, zijn oogen vol tranen, en met de lucifers in zijn hand liep hij op zijn teenen 't portaal weer over; 't nachtlichtje wilde hij nu liever maar niet meenemen.
In zijn kamertje stak hij de kaars aan; 't Fransche boek lag op zijn bed en zijn lucifers waren op de waschtafel verzeild geraakt. — En voor hij de kaars weer uitblies maakte hij zijn koffer nog even open, en nam uit de chocola-doos van Vader een flik, die hij bij Bep bracht en met een zacht "mond open!" in Beppie's mond duwde.
"Lekker!" fluisterde Bep half slapend, "hoe kom je daaraan?"
"Van Vader gekregen voordat Vader wegging," legde Eduard uit, "ga nu maar gauw slapen!"
Toen holde hij de trap weer af. 't Was over half negen toen hij weer op zijn stoel in de leerkamer zat en op de klok keek.
"Wat heb je toch uitgevoerd?" vroeg Hugo, "ik dacht dat je al naar bed was!"
"Ik had jullie toch nog niet goeienacht gezegd!"
"Nee, maar je bleef zoo lang weg."
"Kon m'n Fransche boek niet vinden, en m'n lucifers waren weg, en ...."
"Och," viel Piet hem in de rede, "hij heeft natuurlijk vast een dutje gedaan! Heb je niet gezien dat hij de heele avond al heeft zitten gapen? En kijk z'n oogen eens raar staan!"
"Is er een brief van Vader voor me gekomen?"
Tante Lina keek verwonderd op van haar naaiwerk. — "Een brief van Vader? Welnee! Hoe kom je daar zoo bij?"
"Ik dacht het zoo maar," zei Eduard teleurgesteld. Vanmiddag onder de aardrijkskundeles had hij er ineens aan gedacht: "Misschien is er straks als ik thuis kom wel een brief van Vader!" En nu was er niets!
"'t Zal nog wel een dag of wat duren voor je een brief krijgt," vervolgde Tante Lina. "'t Is vandaag Dinsdag — laat eens zien — nee, voor Donderdag kan er toch geen brief zijn. — Zou Vader uit Port Saïd schrijven?"
"Ja, dat heeft Vader beloofd," verzekerde Eduard. Maar Tante ging er niet verder over door. "In de maat spelen," zei ze tegen Lineke, die piano studeerde, "Een twee drie vier, een twee drie vier!"
Eduard ging voor 't raam staan en trommelde tegen 't glas. Alles was ook zoo vervelend! Op school en thuis, overal was 't even akelig, en iedereen deed zoo vervelend, en hij was verkouden, en hij had zoo'n naar gevoel in zijn hoofd, en 't regende aldoor. — En was er nu maar een brief van Vader geweest!
Dat was tenminste iets prettigs!
Donderdag pas. — Dat duurde nu nog zoo'n eeuwige tijd! — En was 't hier nu maar niet zoo ongezellig! Dat vervelende getjingel op die piano, en Tante Lina die verder maar niets meer zei! En waar zaten de anderen toch allemaal? Zeker boven ergens, maar 't kon hem eigenlijk ook niet schelen, hij had toch geen zin om iets te gaan uitvoeren! En stil bleef hij door het raam naar buiten kijken, in den tuin, waar alles er ook al zoo nat en saai uitzag.
Op school was 't al even ellendig tegenwoordig. 't Was vandaag nu al de tweede keer geweest sinds Vader weg was, dat hij had moeten schoolblijven omdat hij zijn Fransche les niet kende. Wat zou Vader er wel van zeggen als hij 't wist! Hier vertelde je 't natuurlijk niet, niemand vroeg er naar, 't ging ook niemand iets aan! Als Vader er geweest was had hij 't ook zeker die tweede keer wel gekend! Vader zou wel gemaakt hebben dat hij 't wist, maar als je hier aan Hugo vroeg om je te overhooren zei hij dadelijk: "'k Heb wel wat anders te doen!" en Piet wou wel, maar die vroeg zulke gekke dingen dat je er heelemaal niets mee opschoot. En Oom Tom wou hij 't niet vragen, want Piet en Hugo's lessen werden ook niet overhoord.
Lineke hield op met studeeren, vertelde dat ze niet meer kon zien.
"'t Is nog licht genoeg," zei Tante Lina, "ik kan ook nog wel zien te naaien. En anders speel je maar gamma's en vingeroefeningen, die heb je toch ook nog niet gehad."
"Die hoeven niet elken dag," zeurde Lineke.
"Nu, gisteren heb je ze ook niet gestudeerd."
"Toen had ik les!" En na een halve minuut, want haar Moeder naaide rustig verder: "Moeten ze nu toch?"
"Ja natuurlijk."
't Pianokrukje piepte toen Lineke zich weer omdraaide, en ze begon met haar loopjes.
Zuchtend stopte Eduard zijn handen in zijn zakken en duwde zijn voorhoofd tegen 't koude glas. Dat afschuwelijke eentonige pianospelen maakte hem nog ellendiger dan hij al was, en was er nu tenminste maar eens iemand die iets vriendelijks tegen hem zei, maar 't was net of alle menschen hem even naar vonden.
"Edu!"
"Ja Tante."
"Waarom ga je zelf niet eens een brief aan Vader schrijven? Vader vroeg nog of je vooral gauw schreef, weet je wel?"
Eduard kwam bij de tafel staan. "'k Weet niet wat ik schrijven moet." Tante Lina keek hem verbaasd aan.
"Weet je niet wat je schrijven moet? Je kunt toch vertellen over 't schaatsenrijden, en hoe 't je hier bevalt, en over school, en ...."
"Ik heb geen zin in schrijven ook," viel Eduard in de rede. In ieder geval hoefde Tante Lina hem niet te vertellen wat hij zetten moest! Als hij schrijven wou schreef hij toch wat hij zelf wilde!
"Nu, ga dan viool studeeren, dat heb je van de week bijna niet gedaan en morgen heb je immers les?"
"'k Heb Vrijdag pas les."
"Ik dacht dat je verteld hadt dat je 's Woensdags les hadt."
"Och ja, dat had ik vroeger ook," zei Eduard ongeduldig, "maar verleden week kon mijnheer Hofman niet, en daarvóór had Ik gevraagd of ik 't verzetten mocht omdat 't toen Woensdag Vaders laatste dag was, en nu heeft Mijnheer Hofman gevraagd of we nu vooreerst maar altijd op Vrijdag wilden komen. En studeeren kan 'k niet als hier piano gespeeld wordt."
Eduard schrikte zelf toen hij 't gezegd had, maar Tante Lina gaf hem heelemaal geen antwoord meer en liet hem stil staan. — Had Tante nu toch maar iets prettigs bedacht! Dat vervelende taallesje maakte hij nu ook niet; 't was nogal kort, en dat kon best na het eten, maar wat moest hij nu dan doen?
Eentonig klonken de vingeroefeningen.
Tante Lina stond op om 't licht aan te steken en deed de gordijnen dicht. — Toen nam zij zonder op Eduard te letten haar naaiwerk weer op.
"Tante."
"Wat is er?"
"Hebt u ook een velletje postpapier voor me? Ik wou toch maar aan Vader gaan schrijven."
"In 't schrijfbureau op Ooms studeerkamer, 't bovenste laadje rechts, haal daar maar een velletje uit en daar liggen de couverten ook."
"En waar moet ik dan gaan zitten?"
Tante Lina's geduld was eindelijk uitgeput. "Hé, jongen, zeur zoo niet, in de leerkamer niet natuurlijk, want daar is Keetje nog niet klaar met schoonmaken, maar je kunt toch wel ergens anders zitten! Hier, of boven, op je eigen kamertje, of blijf in Ooms studeerkamer, Oom komt toch pas laat thuis, en dan mag je 't gas optrekken, 't kan mij verder heusch niet schelen!"
Eduard liep naar boven; in Ooms studeerkamer leek hem nog 't aanlokkelijkste.
Even duwde hij de deur van de speelkamer open toen hij er langs liep; de kleintjes waren met den trein aan 't spelen en de grond was in een spoorwegnet herschapen. In 't midden van de kamer stond Piet, die zichzelf voor deze gelegenheid tot Directeur van de Spoorwegmaatschappij bevorderd had, zijn bevelen uit te deelen. — "Chef!" riep hij tegen Tommy, "wie heeft de nachtdienst voor de Bazelexpres?"
"'t Is Beppie's beurt," vertelde Tom, en Piet vervolgde: "Nou, machinist, wil je dan alsjeblieft eens dadelijk een beetje gang in je locomotief brengen? Hij is al twee minuten over zijn tijd!"
"Ja maar de menschen zijn nog niet allemaal ingestapt!" beweerde Bep.
"Die moeten dan maar met de volgende mee, denk je soms, dat we daar op kunnen wachten? Allo, wind op, vlug een beetje!"
"Nou, Piet!" waarschuwde de juffrouw, die vanuit haar hoekje bij 't raam een oogje in 't zeil hield.
"Och drakement, hou je mond," mompelde Piet binnensmonds, en tegen Bep: "Vooruit nou!"
Beppie had de locomotief opgewonden en de machine rolde over de rails, achtervolgd door Broertje, die de trein nasprong met een luid: "Wou nog mee, wou nog mee!"
"Edu, kom je ook hier?" vroeg Tommy.
"Wel ja," zei Piet genadig, "we kunnen nog wel een wisselwachter gebruiken; heb jij daar soms liefhebberij voor, Eduardus?"
Maar Eduard antwoordde dat hij geen tijd had, een brief moest schrijven, en ging toen naar Ooms studeerkamer, waar hij 't licht optrok.
Gek, anders vond hij de spoor altijd leuk, maar hij had er vandaag evenmin plezier in als in iets anders; ze speelden ook precies even prettig, of hij er bij was of niet.
Uit het laadje nam hij een velletje papier en een couvert; toen zocht hij een penhouder op, ging aan Ooms hooge bureau zitten en begon te schrijven.
"Lieve Vader!"
Wat een ellendige pen! Eduard stond weer op om een inktlap te zoeken. Maar die was er niet, en daarom trok hij de pen er maar zóó uit, waarbij hij zijn vingers natuurlijk vol inkt maakte. — Wel vond hij een nieuwe pen, maar toen hij dat ding in de penhouder wilde steken liet hij het in zijn haast op den grond vallen. Ongeduldig bukte hij zich om 't op te rapen, ging er bij op zijn knieën liggen tot hij 't eindelijk vlak bij de kachel vond — en met de pen in zijn hand bleef hij even languit voorover op den grond liggen, zijn armen onder zijn hoofd, en zijn oogen dicht. — Kon hij zich maar verbeelden, dat hij hier in Vaders kamer was! Dat hij hier bij 't gezellige open haardje lag, op 't harige kleed! Kon hij zich nu maar eens even verbeelden, dat Vader zoo meteen binnen zou komen, en hem overeind zou trekken, en met hem in de leunstoel zou gaan zitten, zooals die keer, toen Vader hem vertelde dat hij naar Indië zou gaan!
Maar dat kon natuurlijk niet. Vader was weg, heel ver weg, en het zou nog heel lang duren voordat Vader weer terug was. —
Als Vader nu eens heelemaal niet meer terugkwam? Als Vader nu eens dood ging in dat akelige Indië? Dan zou hij Vader heelemaal nooit meer zien; dan zouden ze nooit meer samen in die gezellige kamers thuis zijn; nooit meer in de huiskamer, of in de slaapkamer, of in Vaders eigen kamer, en nooit zouden ze meer samen in de groote stoel zitten, bij Vaders schrijftafel. — En dan zou hij zeker wel altijd hier moeten blijven, bij Oom en Tante, waar niemand zich met hem bemoeide, en waar hij aldoor voelde, dat hij er toch eigenlijk niet bij hoorde!
Als Vader hem hier zoo alleen zag liggen, zou Vader dan medelijden met hem hebben, en willen, dat hij niet was weggegaan? En opeens hoorde hij Vaders stem weer: "Wil je probeeren Vaders moedige jongen te zijn?" — Ja, dat had hij Vader beloofd. — Toen dacht Eduard er aan, dat Vader hem nu, op dit oogenblik, zeker niet moedig zou vinden. Wat moest hij zeggen, als Vader weer terug was? Dat hij 't maar heelemaal niet geprobeerd had, om moedig te zijn? O, Vader kwam zeker terug, natuurlijk kwam Vader terug! En nu wist hij ook opeens wat Vader zeggen zou als Vader hem hier zag, 't was hetzelfde dat hij misschien wel honderd keer van Vader gehoord had: "Kom Pepi, zou je nu niet eens aan het werk gaan?"
Eduard stond op, en schoof de pen in de penhouder. Hij hield niet van brieven schrijven, maar Vader zou 't zeker prettig vinden iets van hem te hooren.
Toen ging hij weer aan 't bureau zitten en begon opnieuw, en ijverig schreef hij deze keer verder, alleen zoo nu en dan even wachtend om te bedenken, wat hij verder zetten zou.
"Lieve Vader!
Hoe is 't met u? Ik dacht dat er vanmiddag een brief van u zou zijn, maar er was niets, en Tante Lina zei dat 't nog niet kon. Ik vond het niets leuk en wist heelemaal niet wat ik moest gaan doen, en daarom schrijf ik nu maar. 't Is hier soms nogal erg vervelend. Piet en Hugo vind ik nog niets leuk. U zei dat u 't prettig zou vinden als ik goede vrienden met ze werd en ik probeer soms wel eens om ze aardig te vinden maar dan zijn ze meestal juist vervelend. Hugo is een beetje aardiger dan Piet maar hij doet zoo geleerd. Hij wil electrische schellen maken. Oom Tom lacht er wat om. Hij zou er over slapen. Beppie is aardig. Ik heb haar ook van de chocola gegeven. 't Is erg lekker. Ik was erg blij toen ik de doos vond. We hebben schaatsen gereden op de ijsbaan. Eerst ging 't heelemaal niet maar nu ken ik 't wel zoowat. Oom Tom zei dat 't niet meer mocht want we kwamen te laat thuis. 't Dooide toen ook hard. Ik wou zelf ook juist niet meer want omdat ik me zoo haastte had ik bijna al mijn sommen fout en Bep huilde zoo omdat ik geen spelletjes met haar deed. Theo was er ook. We hadden veel pret samen. Ik vind brieven schrijven een naar werk maar doe 't toch maar omdat 't aan u is. Ik ben erg verkouden geweest maar 't gaat nu weer een beetje over. De briefkaarten waren heel leuk. Is het prettig op zee? Mijn lessen worden hier nooit overhoord. Tante Lina heeft het altijd erg druk. Oom Tom is soms vreeselijk streng. Als Piet je overhoort vraagt hij allerlei gekke dingen. Voor viool studeeren heb ik zoowat heelemaal geen tijd. Ik wou dat u maar weer terug was. U komt toch zoo gauw mogelijk, he Vader? Ik vind vier maanden toch verschr...."
De etensbel luidde, en Eduard hield op met schrijven. 't Papier was bijna vol, en straks zou hij wel even eindigen.
Hij stak de brief in 't couvert, stopte hem in zijn zak en veegde de pen aan zijn kous af.
"Jullie moet je vandaag maar alleen amuseeren, jongens!" zei Oom Tom, toen hij op een regenachtigen Zondagmorgen in Maart beneden kwam om te ontbijten. "Mama heeft erge hoofdpijn en blijft in bed."
"Wat saai!" zuchtte Piet, en Broertje gaf door een knorrig gebrom zijn ontevredenheid te kennen. De kinderjuffrouw was gisterenmiddag voor 't eten uitgegaan en zou vanavond pas laat terugkomen; Lineke had daarom vanmorgen de kleintjes helpen aankleeden, maar heel vlug was 't niet gegaan en er was al heel wat afgekibbeld voor ze eindelijk allemaal beneden waren, en Broertje was dan ook tot het besluit gekomen, dat het veel plezieriger was, door een vertellende en grapjes makende juffrouw aangekleed te worden, dan door een ongeduldig zusje!
"Komt Maatje vandaag heelemaal niet beneden?" vroeg Beppie.
"'k Weet niet, prul, misschien na de koffie als 't dan wat beter is," antwoordde de Kapitein, Bep over haar krullen strijkend, en tegen de anderen: "Komen jullie ontbijten, en wil jij thee schenken, Lineke?"
"Ik moet ook altijd alles doen," mopperde Lineke. 't Gezeur boven had haar al lang uit haar humeur gebracht, maar ze begreep wel dat er nu niet veel aan te veranderen viel.
"Wil Ma ook thee?"
"Dat denk ik wel; ik zou maar een kopje inschenken en naar boven brengen, en dan wilde Mama je meteen iets vragen."
Langzaam begon Lineke de kopjes klaar te zetten.
Eduard, die aan Tommy de moppen van 't scheurkalenderblaadje en een recept tegen zomersproeten had voorgelezen, eindigde met het raadsel, dat er op stond: "Welk water is onthoofd een deugd?" Toen zette hij zijn stoel bij de tafel, en opeens kreeg hij een inval toen hij Linekes ongelukkig gezicht zag.
"Wil ik je eens helpen, zeg?" vroeg hij. "Geef maar hier, ik zal suiker in de kopjes doen. Hoeveel moeten 't er zijn? Vier?"
Lineke keek hem ongeloovig aan, en Eduard begon te lachen. "Ik kan 't heusch wel," verzekerde hij, "ik schenk thuis heel dikwijls thee!"
En zonder zich aan het gegrinnik van Piet te storen hielp hij zijn oudste nichtje heel voorzichtig, totdat eindelijk alle kopjes op tafel stonden en Lineke naar boven ging.
"Jongens," vroeg Oom Tom, toen ze allemaal aan hun boterhammen begonnen waren, "willen jullie nu niet eens iets bedenken waarmee je samen een prettigen Zondag kunt hebben? Mama vertelde me dat Hannie en Kees Beekman zouden komen koffiedrinken, en als al dat kleine grut met elkaar speelt komt er niets van terecht. Kunnen jullie drieën nu niet een beetje de wijsheid bewaren, en zorgen dat ze niet al te luidruchtig worden?"
"Laten we die kinderen maar liever afzeggen," vond Hugo, "Ma zei gisteren dat ze al om elf uur zouden komen en ik geloof dat ze tot 't eten moesten blijven, en 'k was nu juist van plan eens flink aan mijn telefoon te werken."
"Wel ja," voegde Piet er bij, "we kunnen best zeggen dat Ma ziek is, dan zullen ze toch wel snappen dat we geen kindervisite kunnen hebben. Ik had nu juist eens genoegelijk willen lezen vandaag, maar als je met die twee van hiernaast opgescheept bent komt daar natuurlijk niets van."
"Afzeggen kan nu niet meer," zei de Kapitein ongeduldig, "Mijnheer en Mevrouw Beekman zouden den heelen dag uit de stad gaan, en om nu op 't laatste nippertje met de boodschap aan te komen dat Hannie en Kees niet hier kunnen komen is te gek. Heb je dat nu niet eens voor Ma over dat je een beetje met die kinderen speelt? Daar zul je toch heusch niet van bederven!"
"Ik wist toch niet dat 't niet afgezegd kon worden?" bromde Hugo, "nee, natuurlijk zal ik er niet van bederven, 'k vind 't alleen misselijk taai."
"Zijn die kinderen zoo vervelend?" vroeg Eduard.
"Och nee, ze zijn wel aardig," en Piet haalde zijn schouders op. — "Had jij vanmorgen soms ook iets anders uit willen voeren?"
"Nou, 'k moet noodig eens viool studeeren, maar ik vind ...."
"'t Kan me nu verder niets schelen wat jullie vindt," besloot de Kapitein, "je hebt gehoord wat ik gezegd heb." — Daarmee verdiepte hij zich in het ochtendblad, en aan zijn gezicht was duidelijk te zien dat het verstandig zou zijn niet langer tegen te pruttelen.
"Wat kijkt Hugo kwaad," merkte Tommy op, nadat Beppie verteld had dat ze Hannie eigenlijk aardiger vond dan Kees, maar dat Kees toch ook heel leuk was.
"Hou je gezicht!" snauwde Hugo tegen zijn broertje.
"Ma voelt zich niets prettig," vertelde Lineke; toen ze weer beneden kwam, "en Ma vraagt of wij de ontbijtboel willen afwasschen, want Trijntje heeft het toch al zoo druk nu de juffrouw en Keetje uit zijn."
"Wij? Wie zijn die wij?" informeerde Piet.
Lineke aarzelde. "Nou, ik dacht: jullie wilt me misschien wel helpen!" zei ze toen. "Als ik alles alleen moet doen kom ik nooit klaar!"
Niemand antwoordde.
"Weet je wat," bedacht Hugo eindelijk, "wasschen jullie nu met elkaar af, dan zal ik in die tijd wat leuks bedenken om te gaan spelen als Hannie en Kees komen, maar dan moet je me tot elf uur ook rustig aan mijn telefoon laten werken."
"Hoe vindingrijk!" merkte de Kapitein van achter zijn courant op, en Beppie vertelde, dat ze best kon wegzetten.
"Dat doe ik voor juf ook altijd!"
"Dat kan ik ook wel!" beweerde Tommy.
Lineke begreep wel dat er van de groote broers niet veel hulp te verwachten was, en daarom probeerde ze 't maar eens bij haar neef. — "Wil jij dan afdrogen, Ee?"
Eduard keek eens even schuins naar Piet. "Jawel," zei hij toen.
Piet beloofde dat hij 't gezelschap in dien tijd dan wel aangenaam bezig zou houden, en Broer, die ook niet achter wilde blijven, verkondigde dat hij zijn bordje wel zoo schoon af zou likken dat 't niet meer omgewasschen hoefde te worden.
Een luid gelach volgde. —
"Viezerd!" zei Bep verontwaardigd.
Oom Tom was na 't ontbijt naar zijn studeerkamer gegaan, en ook Hugo maakte aanstalten om te verdwijnen.
"Zeg Huug, bedenk je vooral niet iets voor de speelkamer?" riep Lineke hem na.
"Wat vertel je, kind?" vroeg Hugo.
"Laten we maar niet op de speelkamer gaan," herhaalde Lineke, "ik denk dat Ma liever niet zoo'n lawaai naast zich wil hebben."
"'t Is goed, hoor." En Hugo trok af.
Lineke haalde het teiltje warm water uit de keuken en duwde Eduard de theedoeken in zijn handen. Toen begon ze ijverig te wasschen en de kleintjes dribbelden heen en weer om alles aan te geven.
"Welk water is onthoofd een deugd?" herhaalde Piet, die 't scheurkalenderblaadje weer opgenomen had; "afwaschwater", zei Eduard, en Lineke probeerde: "Rivier-ivier."
"Vaart, aart," schreeuwde Tommy.
"Wat 'n onzin!" lachte Eduard.
"Onzin? Niets geen onzin! Aart is echt een woord!"
"Hou je gemak!" kalmeerde Piet hem, "aart is toch geen deugd, he? Nou, wat zanik je dan?" en zelf noemde hij vlug op: "Kanaal, anaal, stroom, troom, plas, las."
"Zee, ee;" riep Lineke.
"He ja, dat 's aardig!" vond Piet, "Ee als een deugd. De deugd, laten we zeggen, die kopjes afdroogt. — Grappig bedacht van de scheurkalender!"
Eduard trok zijn neus op.
"Flauw!" zei hij, "'k weet al lang wat 't is!"
"Nou, wat dan?"
"Meer, eer, natuurlijk!"
"Niet waar!" riep Lineke, met de afwaschkwast zwaaiend, "eer is geen deugd!"
"Wel waar!"
"'t Is niet!"
Eduard gooide de theedoek op tafel en pakte Lineke de kwast af, en gillend holde Lineke om de tafel heen, doodsbenauwd voor de natte kwast die haar steeds achtervolgde.
Hijgend smeekte ze eindelijk om genade.
"Wil ik je nou eens vertellen wat het antwoord is?" vroeg Tommy, toen Lineke weer bij 't afwasch-teiltje stond.
"Nou?"
Tommy liep naar de scheurkalender toe, trok het bovenste blaadje er af, en las op: "Vijver, ijver."
"Ja, dat 's nogal glad," merkte Piet op, "'k wist het al lang."
"Je jokt 't! Waarom zei je het dan niet?" Met de druipende kwast wuifde Lineke in Piets richting.
"Nou, 'k wou jullie plezier niet bederven!" antwoordde Piet, en tegen Tommy: "Geef hier!" Toen las hij het nieuwe raadsel op: "In welk geval is vier maal drie elf?"
"Zeg 't nu maar ineens als je 't soms weet!" vond Eduard.
"In géén geval natuurlijk!" zei Piet, het volgende kalenderblaadje afscheurend: "Zie je wel, 't staat er, in geen geval!" En hard lachend kwam hij met het nieuwe raadsel aan.
"Zou je nou niet eens ophouden?" vroeg Lineke eindelijk, toen Tommy en Piet samen een veertiental blaadjes afgescheurd hadden. "Pa zal woedend zijn als hij 't ziet!"
"Dat 's niks," zei Piet, "geef me de gom maar eens." En heel netjes plakte hij de blaadjes achtereenvolgens aan het bovenste puntje weer vast. De twintigste Maart ontbrak, want die had Bep gebruikt om een steek van te vouwen voor een van haar kleine poppetjes.
Piet sloeg hem heel leuk over. — "Pa zal wel denken: dat is een vreemdsoortig schrikkeljaar," merkte hij op. — En Tommy, die met aandacht naar de opplakkerij stond te kijken, een likje gom op zijn neus gevend: "Dat 's voor jou, omdat je me zoo mooi hebt helpen afscheuren!"
't Sloeg elf uur toen Hannie en Kees de kamer binnenstapten. — Een blond meisje van tien jaar in een witte jurk en een jongen van negen in een donker fluweelen pakje.
De ontbijtboel was juist opgeruimd, en haastig gooiden de jongens het kleed over de tafel.
"Wat zijn jullie mooi!" zei Lineke, en ze keek naar haar eigen wollen jurk, waarop de waterspatten duidelijk zichtbaar waren.
"We komen ook op visite!" antwoordde Hannie. "We hadden eerst al om halfelf willen komen, maar Moeke zei dat 't niet beleefd was om zoo vroeg te gaan, en 'k moest de groeten aan je Ma doen."
"Ma is ziek," verkondigde Tommy, Hannie strak aanstarend.
"O," zei Hannie, en Kees vroeg: "Wat zullen we gaan spelen?"
"Verstoppertje door 't heele huis," stelde Piet voor, "aftellen wie hem is."
"Welnee, dat maakt immers veel te veel leven voor Ma!" en Lineke keek hem verontwaardigd aan.
"Laten we dan aan Huug vragen wat voor leuks hij bedacht heeft," vond Eduard, "wil ik hem eens gaan halen?" Bep vertelde dat ze meeging om eens te kijken hoe het met Maatje ging, en samen liepen ze de kamer uit.
Na lang zoeken en roepen vond hij Hugo op zolder. "Ze zijn er!" hijgde Eduard, "heb je wat bedacht?"
Hugo hield even op met timmeren. "Zeker, laat ze maar boven komen!"
"Waar, hier?"
"Ja natuurlijk!"
Eduard verdween om de anderen te waarschuwen.
Met veel lawaai stormden ze de trappen op, en lachend en elkaar duwend kwamen ze op de zolder, waar Kees en Tommy dadelijk op de ringen afvlogen en ieder aan een ring bleven hangen.
"Nou, wat had je nou?" vroeg Piet.
"Wel," zei Hugo langzaam, "ik dacht dat het wel leuk zou zijn om comedie te spelen. 'k Heb aan Ma gevraagd of we de koffer met verkleedgoed mochten gebruiken, en nu ben ik bezig hier in 't midden een gordijn op te hangen." En tegen Hannie en Eduard: "Ken jullie charades?"
Eduard had 't wel eens meer gedaan, maar Hannie nooit, en Piet zou 't uitleggen terwijl Hugo met Linekes hulp 't gordijn verder ophing.
Kees moest ook komen luisteren, maar hij had niet veel zin en bleef lustig aan de ringen zwieren. "Is 't niet prachtig?" riep hij, verrukt over de mooie toeren die hij uitvoerde, waar Tommy met bewondering naar stond te kijken.
"Nou!" zei Piet, terwijl hij Broer, die groote kans liep een schop te krijgen, een eindje achteruit trok, "een aap is er maar een beestje bij, maar kom nou even hier, dan kun je 't ook hooren!" En hij legde uit: "Je bent in twee partijen en één partij bedenkt een samengesteld woord en in ieder tooneel moet een deel van 't woord voorkomen en in 't laatste het geheel. De andere partij moet raden en verder zul je 't wel zien."
En daarna werden de twee partijen gekozen, en Piet en Eduard bleven met Hannie en Tom aan de eene kant van 't gordijn, terwijl aan de andere kant het verdere vijftal aan 't bedenken ging.
Hugo's partij zou 't eerst vertoonen, en "taalboek" kozen ze, na heel wat gefluister. 't Eerste tooneel was een troepje "vreemdelingen," allereigenaardigst uitgedost, waarbij alleen de costuums de toeschouwers zoo aan 't lachen maakten dat ze van "de vreemde taal" niet veel verstonden. 't Eindigde met een "Good bye" van Hugo. — In 't tweede tooneel speelde Linekes boek de hoofdrol, en Lineke zelf stelde een weerspannige dochter voor; ze vond die rol niet bepaald benijdenswaardig, want de hardhandige "Papa" spaarde haar ooren niet. — Toen deelde Hugo mede, dat het derde tooneel een school voorstelde, en het kijkende viertal kreeg een in lange groen-zijden sleepjapon gekleede schooljuffrouw te zien, die straffen uitdeelde aan een troepje ongelooflijk brutale kinderen. "Kees Beekman" werd eindelijk in de hoek geduwd, omdat hij zijn "taalboek" vergeten had.
"Laten we nu eens wat anders gaan doen," vond Piet, toen allebei de partijen een paar keer aan de beurt waren geweest en 't hem begon te vervelen.
"Ja," vond Hannie, "laten we nu eens echt comedie-spelen, er zijn zulke leuke costuums, en dan met programma's!"
"Maar dan hebben we geen publiek!" bedacht Eduard.
"Welja!" riep Lineke opgewonden, "dan vragen we Pa om te kijken, en misschien is Ma vanmiddag ook wel wat beter, en Trijntje, en Kreek als hij er is!"
"Een uitgelezen publiek!" spotte Hugo; "maar in ieder geval spelen we toch nooit allemaal tegelijk, en dan kunnen de anderen meekijken."
"Mogen wij ook meedoen?" vroeg Bep onvoorzichtig, want Hugo had al een paar keer gedreigd haar en Broertje naar beneden te zullen sturen als ze hun mond niet hielden. "Zoo lang jullie niet lastig zijn wel!" beloofde hij.
En toen bedachten ze dat ze nu ook een beter tooneel moesten hebben en de groote jongens haalden 't kamerschut van beneden. 't Gordijn kon prachtig als scherm dienst doen.
"Wat moeten we nu opvoeren?" vroeg Lineke, en Hannie, die de inhoud van de koffer nog eens onderzocht had, riep: "O, ik weet iets vreeselijk leuks, we moeten 'De schoone slaapster in 't bosch' doen, er zijn zulke prachtige prinsen- en prinsessecostuums bij, en dan nemen we het tooneel waar ze allemaal in slaap vallen, we hebben 't vroeger eens opgevoerd, en dan zingen we achter de schermen, en ...."
"Achter
scherm," viel Piet in de rede."Nou, achter het scherm dan."
"Nou, en verder?" —
"Nou, verder niks," besloot Hannie nuchter.
Ze lachten allemaal, en toen hoorden ze beneden de bel luiden om te komen koffiedrinken.
De Kapitein zat ze al op te wachten, en met opgewonden kreten werd hij begroet.
"Meneer, we hebben zoo'n pret!"
"Zoo, jongen, dat doet me plezier!"
"Pa, we hebben charades gedaan!"
"En we hebben alles geraden!"
"En nu gaan we echt comediespelen!"
"Komt u ook kijken, Oom?"
"We doen 'de schoone ....'" maar een hand werd plotseling op Beppie's mond gelegd. "St, niet zeggen, 't blijft een verrassing!"
Piet beloofde dat hij programma's zou maken met zijn drukpersje, en Hugo wilde strooken papier op 't kamerschut prikken, waarop stond wat 't tooneel voorstelde.
"En nu weet ik nog wat leuks!" riep Kees.
"Wat dan?"
"Dat zal ik straks wel zeggen!"
"Oom, mag ik uw sabel hebben?"
"Mijn sabel? Waarvoor?"
"Ook voor vanmiddag!"
Oom Tom trok een bedenkelijk gezicht. "Daar moet ik eerst nog eens over peinzen, hoor! Zoo'n gevaarlijk moordwerktuig!"
De koffietafel duurde niet heel lang vandaag, want ze wilden allemaal graag weer zoo gauw mogelijk naar boven gaan. Lineke, die aan het spreekwoord van de slapende honden, die je nooit wakker moest maken, dacht, vroeg maar niet of er nog afgewasschen moest worden.
Boven begonnen ze weer druk te beweren, telkens door elkaar pratend. "We moeten 'Asschepoetster' ook doen!" "Ja, en 'Sneeuwwitje!'"
"Allemaal tooneelen en voorstellingen uit bekende sprookjes!"
"Ik wil Klein Duimpje zijn!"
Piet trok Hugo op zij.
"Moeten we nu allemaal van die sloome sprookjes doen?" vroeg hij.
Hugo haalde zijn schouders op. "Och, laten we dat nou maar goed vinden!" zei hij, "dit kennen ze tenminste allemaal, en ze vinden 't leuk!" En tegen Lineke en Hannie, die er over kibbelden wie Sneeuwwitje moest zijn: "Zeuren jullie nu niet, en laten we nu eerst de costuums voor de schoone slaapster passen. Lineke is natuurlijk de schoone slaapster, want Hannie moet zingen. Ik zal 't gordijn open en dicht schuiven, en moet de rest hof houding zijn?"
"Ja, één koning, en dan verder pages en zoo."
En het gegrabbel in de koffer begon weer, tot ze allemaal in een passend costuum gestoken waren. En toen moest er een troon gemaakt worden, en voor de prinses werd een stoel gehaald. En Hannie zong achter het scherm, nadat koning, prinses en hof houding zich in schilderachtige houding hadden neergevleid, van de "doodstilte, die voortaan in het slot zou heerschen."
"Slot!" grinnikte Piet, en toen begon hij hard te snurken. Alle edellieden schudden opeens van het lachen.
"Laten we nu Sneeuwwitje spelen!" riep Kees, toen 't lied uit was, "dan kunnen de dwergen capes omdoen en de puntmutsen opzetten, en wij hebben thuis nog een echt dwergenpakje!"
"Heb je dan een sleutel?" vroeg Eduard.
"Nee, maar dat geeft niet, we kunnen over het plat klimmen!"
Eduard weifelde. "Is dat niet gevaarlijk?"
"Gevaarlijk? Welnee, er is niks aan! Toe, ga nou gauw mee, zij willen toch eerst Asschepoetster doen en dan kunnen wij 't in die tijd halen." En Eduard meetrekkend liep hij de trap af.
"Zouden we die mooie pakjes niet eerst uitdoen?"
"Maar niet doen," vond Kees, "we moeten ze straks toch weer aantrekken."
Op de meisjeskamer schoven ze 't raam op, en in een wip stond Kees op 't glibberige plat. Eduard klom hem achterna. 't Viel hem niet mee; tusschen de twee schuinafloopende platten was een ruimte van zoowat een halve meter, waar Kees overheen moest, en eigenlijk vond Eduard 't een griezelige tocht.
"Je moet me een hand geven," zei Kees, en voorzichtig liep hij langs de muur over 't plat, terwijl Eduard zich met zijn andere hand aan de vensterbank vasthield. Bij 't raam van zijn eigen kamer deed Kees vergeefsche moeite om 't op te schuiven. "Je moet me komen helpen!" riep hij.
"Wacht dan even!" riep Eduard terug. Hij had bedacht dat 't zeker minder gevaarlijk zou zijn als ze wat meer houvast hadden, en van beneden haalde hij Linekes springtouw, dat hij stevig aan een van de bedden vastbond. Toen, met 't eind van het touw in zijn hand liep hij naar Kees toe, en samen schoven ze 't raam in de hoogte.
't Viel Eduard ineens op hoe gek ze daar met hun tweeën stonden, in hun riddercostuums op 't natte plat in de regen, en toen Kees naar binnen geklommen was ging Eduard op de vensterbank zitten, telkens met zijn laarzen tegen den muur schoppend. Wat zou Vader lachen als Vader hem hier zag zitten! Of zou Vader 't gevaarlijk vinden? Och, welnee, wat was hij toch flauw, en hij had Vader immers beloofd moedig te zullen zijn! Maar dit was zeker niet de moed die Vader bedoelde, en hij had Vader óok beloofd voorzichtig te zijn; voorzichtig was 't heelemaal niet! En als die jongen van negen jaar nu een ongeluk kreeg was 't zijn schuld, want hij was al twaalf, en hij had verstandiger moeten zijn!
"'k Heb 't hoor!" riep Kees vanuit de kamer, en hij hield het rolletje in de hoogte.
"Maak dan maar gauw voort!" en Eduard haastte zich zóó, dat hij, toen Kees weer op 't andere plat stond en hij 't rolletje naar hem toe wilde ballen, te ver gooide, en 't heele dwergenpak kwam in den tuin terecht.
"Laat maar," zei Eduard, "'k zal 't straks wel even halen!" en zich vasthoudend aan het touw liep ook hij weer terug. — Hij was blij toen ze allebei weer in de kamer stonden.
Voor de tweede maal holde hij de trappen af en zocht in den tuin de verschillende kleedingstukken bij elkaar, want 't rolletje was natuurlijk uit elkaar gevallen. En gauw plukte hij een paar primula's en wat grasjes, om Bep in haar handje te geven als ze straks voor Roodkapje speelde.
"Waar zitten jullie toch?" vroeg Lineke ongeduldig, toen ze eindelijk weer boven kwamen, "we wachten al een uur op jullie!" En Broertje vertelde, dat hij Klein Duimpje was geweest, en dat hij Pa's groote kaplaarzen had mogen aanhebben.
"Maar dit is allemaal groote repetitie," zei Hugo, "nu Sneeuwwitje en Roodkapje nog, en dan gaan we Pa en zoo roepen."
"Vijf tableaux is ook eigenlijk genoeg," vond Piet. Van 't sabeltooneel hadden ze moeten afzien, want Bep wilde niets van Blauwbaard weten, en tot Roodkapje was ze alleen maar te bewegen geweest als de wolf er niet bij te pas kwam.
Piet hoefde verder niet meer mee te spelen, en terwijl Hugo de anderen commandeerde en vertelde waar ze allemaal zitten moesten, schreef hij de programma's vast en zocht beneden een doosje Bengaalsche lucifers op. — 't Drukpersje was nergens te vinden geweest. — Eindelijk riepen ze van de zolder dat alles klaar was, en Piet ging 't publiek halen. — Alleen de Kapitein kwam mee naar boven; Tante Lina was wel opgestaan, maar had nog niet veel lust om de heele vertooning bij te wonen, en beloofde, straks misschien nog even te komen. —Trijntje beweerde dat ze niet van haar eten af kon, en Kreek was er niet.
"Kinderen, wat is 't hier koud!" zei Oom Tom toen hij op zolder stond. Hugo zette een stoel voor hem neer en gaf hem een programma. "Wacht u nu maar even, zoo meteen zult u 't wel warm krijgen!" zei hij, en zijn hoofd om het gordijn stekend: "Ben je klaar, Piet?"
"Wacht even!" fluisterde Piet, die juist de koningsmantel omgegooid had, en de kroon opzette: "Nou, vooruit maar!"
En met een plechtige beweging schoof Hugo 't gordijn open.
De Kapitein had even moeite niet hardop te lachen, maar toen 't zingen begon keek hij weer ernstig, en heel aandachtig luisterde hij tot 't lied uit was.
"'t Is heel mooi!" verklaarde hij, en de kleinste slapende page werd opeens wakker en vertelde dat er nog meer kwam.
Achter 't dichtgetrokken gordijn volgde een druk gefluister en geschuifel om 't Asschepoetster tableau voor te bereiden, en Oom Tom kreeg gezelschap, want deze keer waren er maar drie spelers, Asschepoetster, de Prins en de Fee, die door Bep, Tom en Hanny voorgesteld werden.
Alles liep best van stapel, en directeur Hugo kon tevreden zijn. Piet streek zijn Bengaalsche lucifers af, en na ieder tableau kwam een luid applaus; juist had Hugo voor de laatste voorstelling 't gordijn opengeschoven toen ze een zachten stap op de trap hoorden. 't Was Tante Lina, die naar boven kwam. "Hallo!" riep Piet, en even holden ze allemaal door elkaar om plaats te maken.
't Kleine Roodkapje, dat voor 't kamerscherm stond, wachtte tot ze allemaal weer zaten. Toen, na een "toe maar!" van Hugo, begon ze te vertellen; duidelijk klonk het hooge stemmetje over de zolder.
"Ik ga naar Grootmoeder toe, om haar te brengen wat ik hier in mijn mandje heb.
Het zijn wafels, maar die kunnen jullie niet zien omdat ze onderin zitten, en een leege wijnflesch, maar we doen net of die vol is." Even keek Bep met een heel ernstig gezicht naar de lachende toeschouwers, toen vervolgde ze: "Ik ben ook heelemaal niet bang voor de wolf, want die is er niet, en o ja, deze bloemen zijn eigenlijk ook voor Grootmoeder, maar die wou ik nu maar aan Maatje geven!" En toen holde ze naar haar Moeder toe en klom op haar schoot.
"Dat 's ook wat!" zei Hugo, die dit niets geen gepast slot vond, maar de andere kinderen klapten zoo hard dat er verder geen woord tusschen te krijgen was.
Tante Lina vond dit slot mooier dan ze het hadden kunnen bedenken.
"En gaan jullie nu mee naar beneden om een glaasje limonade te drinken?" vroeg ze, Bep op den grond zettend.
In vliegende haast werden de mooie pakjes uitgeschopt, want ze verlangden nu opeens allemaal weg te komen van de rommelige zolder, waar een benauwde lucht van afgebrande Bengaalsche lucifers hing. —
"Vond u 't mooi?" vroeg Eduard, toen ze de trap afgingen.
"Zeker," zei Tante Lina, "wat ik gezien heb vond ik heel aardig!"
En de Kapitein verklaarde dat hij zich bepaald dol geamuseerd had.
"Heb je nu eigenlijk gestudeerd of niet?" vroeg Mijnheer Hofman ontevreden, want Eduard stond op een geweldige manier te knoeien en hakkelde nu al voor de derde maal in een etude die hij de vorige week al had moeten kennen.
Eduard keek van Mijnheer Hofman naar Theo, en van Theo naar zijn viool.
"Jawel meneer!" zei hij toen.
"Hoeveel keer?"
Eduard zweeg.
"Nu, hoeveel keer heb je gestudeerd?"
"Drie keer!" klonk het zachtjes.
"Zoo, en dat vond je zeker voldoende, he? Verbeeldde je je nu heusch dat je die etude kende? Ik wil je dan wel vertellen dat 't naar niets lijkt! Vroeger kon ik tenminste merken dat je behoorlijk gestudeerd hadt, maar 't is de laatste keeren al heel treurig! Je staat te knoeien of je nog nooit een viool in je handen hebt gehad, en dat is nu een jongen die bijna drie jaar les heeft!"
"Er was zoo weinig tijd!"
"Ja natuurlijk, dat kennen we! Zwijg nu alsjeblieft maar en speel de sonatine!"
De jongens verwisselden de muziek en Eduard begon te spelen. Vanmorgen voor hij naar school ging had hij de sonatine nog gauw even een paar keer geprobeerd, maar hij wist heel goed dat hij er niet veel van kende.
De eerste regels vielen hem mee, 't ging vrij goed, maar verderop waren een paar moeilijke loopjes, en daarna raakte hij zoo in de war, dat Mijnheer Hofman het al gauw mooi genoeg vond en hem vertelde dat hij wel kon ophouden. "Berg je viool nu maar weg," zei hij boos, "en dan zullen we zien of je er de volgende week meer van kent. — Theo, wil jij de sonatine spelen alsjeblieft?"
Theo bracht het er nogal goed af, maar Eduard wilde er niet naar luisteren. Vervelend gezanik ook, om hem zijn viool te laten wegbergen; Theo maakte ook wel fouten; je moest het ook altijd even prachtig kennen, en hij kon 't toch niet helpen dat Hofman vandaag uit zijn humeur was. — Zoo vreeselijk slecht was 't niet eens gegaan, maar omdat hij nu had verteld dat hij maar driemaal gestudeerd had moest Hofman ook op alles vitten. Maar als die malle vent soms dacht dat 't hem schelen kon, had hij het toch glad mis!
En Eduard probeerde zoo onverschillig mogelijk te kijken en staarde strak naar buiten, steeds met zijn knokkels op de vioolkist tikkend, totdat Theo eindelijk klaar was met spelen en Mijnheer Hofman opgaf wat ze voor de volgende week te doen hadden. Toen konden ze hun jassen aantrekken en naar school gaan.
"Flauwe aardigheid," was 't eerste wat Eduard mopperde, nadat de voordeur achter ze dichtgevallen was.
"Wat flauwe aardigheid?" vroeg Theo.
"Nou, van Hofman natuurlijk!"
Theo keek Eduard eens even schuins aan en begon te lachen. "Nou, je kende er dan toch ook eigenlijk wel een bar schijntje van, als ik 't zeggen mag!" beweerde hij.
"Zeker mag je 't zeggen!" zei Eduard kwaad, "als jij Hofman geweest was had je me zeker dadelijk naar huis gestuurd!"
"Wees nou niet zoo, flauw!"
"Flauw? 'k Ben niet flauw, jij bent flauw!"
"Nou ja, maar heel veel gestudeerd had je toch ook niet!"
"Dat zei 'k immers al!"
"Jawel. — Maar 't was toch zeker geen drie keer?"
"Waarom niet?"
"Zoo maar. Je zei 't net of je dacht: drie keer vind ik wel zoowat het minste dat ik zeggen kan!"
Eduard zweeg even. "Maandag heb ik een kwartiertje gestudeerd," zei hij toen, "en Woensdag had ik juist mijn viool gekregen en toen was er net iets anders, 'k weet niet meer wat, nou, en vanmorgen voor 'k naar school ging heb ik de sonatine nog eens gespeeld."
Theo antwoordde niet.
"Jij moest maar eens bij een Oom en Tante en zes nichtjes en neefjes logeeren, dan zou je eens zien hoe hard je werken kon!" vervolgde Eduard, verwoed tegen een steentje schoppend, en Theo aanziende: "Zeg nou eens, wat zou jij tegen Hofman gezegd hebben?"
"Dat weet ik niet," zei Theo, nadat hij even gefloten had, "ik zou 't misschien ook wel gezegd hebben, hoor!"
"Vind je 't erg gemeen?"
"Gemeen? Och ja, natuurlijk is 't gemeen, maar dat bedenk je meestal pas achteraf."
"Ja, dat is lam genoeg!" Eduard zuchtte. "'t Is net of 't me nu niets meer zou kunnen schelen om te zeggen dat ik maar ééns gestudeerd had. Hij was toch al woedend, en een beetje meer of minder is dan toch zoo erg niet!"
"Als je nu maar maakt dat je 't de volgende week kent," besloot Theo. "Wanneer 't sonatineboek uit is krijg ik als 'k twaalf word een fiets, heeft Pa beloofd!"
"Krijg je ook een fiets? Wat moppig!" riep Eduard, want door dit nieuwtje was hij opeens de narigheid van de vioolles vergeten. "Wat zullen we dan van de zomer leuk samen kunnen rijden, zeg!"
"Nou, fijn!" vond Theo, "een Fongers, leuk he?"
"Ja, mijne is een Humber, hij staat nog thuis, maar zoo gauw als het mooi weer wordt mag ik hem gaan halen!"
En ze hadden 't nog druk over de fietsen toen ze eindelijk de school inliepen en Theo met een "Nou dag!" naar zijn eigen klas ging.
Fransche themaschriften terug! Eduard schoof in zijn bank en sloeg 't schrift open. Met schrik keek hij naar de elf fouten en naar het "slecht, overmaken", dat in groote blauwe letters onder aan de bladzijde stond. Afschuwelijke thema ook! 't Was een echte ongeluksdag vandaag, eerst die ellendige vioolles, en nu dit weer!
En ongeduldig stopte hij 't schrift in zijn lessenaar toen om twee uur de bel luidde.
"Ziezoo, dat hebben we alweer gehad!" en Tante Lina leunde achterover in haar stoel. 't Was een roezemoezig half uurtje geweest na 't eten, maar zooeven waren de twee jongsten door de juffrouw mee naar boven genomen, en een oogenblikje genoot Tante van de rust, nu de twee schel en helder boven alles uit klinkende kinderstemmetjes niet meer gehoord werden.
Broertje had voor 't eerst ook mee mogen spelen vanavond, en met gesloten oogen dacht Tante Lina nog even aan het opgewonden gezichtje en de drukke bewegingen van 't kleine ventje. Maar toen viel haar iets in, en glimlachend keek ze Oom Tom aan en zei: "Die jongste zoon van jou zal anders een beste worden!"
"Hoezoo?" vroeg de Kapitein, die 't zich in een groote leuningstoel gemakkelijk gemaakt had, en juist een sigaar aanstak.
"Wel, vanmiddag nam ik hem mee uit, 't was mooi weer, en voor we naar huis gingen liep ik nog even 't plantsoen door. Opeens zag ik Kolonel Durand naar mij toekomen; hij maakte een praatje en begon toen notitie te nemen van Broer, die hem met zijn groote blauwe oogen strak stond aan te staren. 'Hoe heet je wel, vent?' vroeg hij, en Broer verklaarde heel ernstig dat hij Willem Cornelis Verhey heette, maar verder verkoos hij heelemaal geen antwoord meer te geven, en toen Kolonel Durand eindelijk wegging en vroeg of hij een hand kreeg hield Broer stijf zijn handen op zijn rug en zei niets anders dan 'Ik doet het niet!'"
De Kapitein lachte. "Dan legde je met dat jongemensch meer eer in!" merkte hij op, naar Piet wijzend, en Tante Lina vertelde nog aan Eduard en Lineke hoe Piet als jongetje van een jaar of vier met alle officieren beste maatjes was, en als ze hem vroegen wat hij worden moest, altijd antwoordde "Generaal!" "Och, 't was zoo'n lieve jongen, he?" besloot ze, op één na haar oudsten zoon op den schouder kloppend.
"Je zou 't nu niet meer van hem gelooven!" zei de Kapitein droogjes, en Lineke zong zachtjes:
Een harde klap op haar wang van Tommy deed haar plotseling ophouden, en half verbaasd, half verschrikt vloog Lineke van haar stoel, om de beleediging met de rente terug te betalen. Maar haar Moeder hield haar tegen, en de Kapitein vroeg streng: "Tommy, waarom sla je Lineke?"
Tommy gaf geen antwoord, en schopte met zijn laars tegen de tafelpoot, maar toen zijn Vader opstond en naar hem toe kwam, schoof hij haastig naar den anderen kant van de kamer.
"Tommy, kom onmiddellijk hier!"
Maar Tommy, die zich, zoolang hij buiten 't bereik van den Kapitein was, nog veilig voelde, zei met een ondeugend gezicht: "Ik doet het niet!"
"Doe je het niet?"
"Nee!"
Zonder verder nog iets te zeggen ging de Kapitein op hem af; nog eenige oogenblikken deed Tommy vergeefsche moeite om te ontkomen, toen voelde hij zich stevig bij den kraag gepakt. "Waarom heb je Lineke geslagen?"
"Omdat ze zoo gemeen deed!" riep Tommy half huilend.
"Gemeen?" vroeg zijn Vader, zich even bedenkend wat Lineke gedaan had, dat de boosheid van haar broertje zoo had opgewekt: "Wat deed ze dan?"
"Ze zong over Piet!"
"Was dat alles? Maak je daar nu zoo'n scène om? Begreep je nu niet eens dat dat gekheid was?"
Tommy zweeg.
"Zeg nu maar dadelijk tegen je zusje: 'Het spijt me dat ik je geslagen heb,' en laat het dan uit zijn alsjeblieft."
Maar Tommy verroerde zich niet en herhaalde alleen zijn ondeugend: "Ik doet het niet!"
Tante Lina wenkte Oom Tom, den kleinen jongen verder aan zijn lot over te laten, en stuurde de andere kinderen de kamer uit. "Neem de kaarten maar mee en ga in de leerkamer een spelletje doen!"
Langzaam verdween het drietal, om even later in de leerkamer te gaan "banken", tot groot ongenoegen van Hugo, die zat te werken, en met 't gezelschap dat hij kreeg alles behalve ingenomen was; zuchtend besloot hij, dan maar liever mee te doen; de fiches werden verdeeld, en Eduard, die de bank hield, schoof ze ieder een kaart toe, met een luid "opzetten!"
"'k Ga nog lang niet naar bed!" verklaarde Lineke met een kleur van plezier, toen haar bakje met fiches steeds voller werd.
Aan Tommy dachten ze niet meer, totdat ze hem om kwart voor acht weer in de gang hoorden, hard gillend, en steeds herhalend: "Ik doet het niet!"
"Ma zal wel spijt hebben dat ze dat verhaal over Broertje verteld heeft!" merkte Piet lachend op.
Een kwartier daarna kwam Tante Lina de leerkamer binnen om Eduard en Lineke naar bed te sturen. 't Was Linekes tijd, en Eduard moest ook maar eens vroeg gaan slapen, 't was al een paar avonden achter elkaar erg laat geworden, en hij was vanmiddag aan tafel zoo stil geweest, zeker een beetje moe.
"He Ma, nog even! 'k Heb nu juist zoo'n mooie kaart!" zeurde Lineke, en Eduard zei dat hij juist heelemaal niet moe was; maar Tante Lina's geduld was door 't gezanik met Tommy vrijwel uitgeput, en met een "'t Is nu mooi geweest!" konden ze gaan opruimen. Langzaam werden de fiches weer in de doosjes gestopt, en na nog wat lachen en onzin praten gingen ze eindelijk naar boven.
't Licht brandde nog in de kamer van de kleine jongens, Tommy scheen nog steeds niet in bed te zijn, en duidelijk hoorde Eduard nog zijn boos: "ik doet 't niet." En toen hij zelf al uitgekleed was hoorde hij de juffrouw pas naar beneden gaan. Even keek hij om de deur; alles was nu donker, ook in de meisjeskamer. Maar stil was 't nog niet geworden, en Eduard lag er in bed naar te luisteren hoe Tommy nog maar steeds bleef doorschreeuwen en eindelijk zelfs 't portaal opkwam om over de trapleuning hangend nog eens hard naar beneden te roepen dat hij 't niet deed.
Wat zou hij nu toch eigenlijk niet willen doen? Hield die vervelende jongen zijn mond nu toch maar! Net of je zoo kon slapen!
Daar ging opeens beneden haastig de deur open en dicht, en een driftige stap kwam naar boven; Eduard hoorde duidelijk dat het Oom Tom was —wat zou er nu gebeuren? Een zacht geritsel op 't portaal — Tommy was zoodra hij zijn Vader hoorde aankomen naar zijn bed gevlucht.
Eduard voelde zijn hart kloppen en met wijd open oogen bleef hij liggen luisteren. Oom Tom liep langs zijn deur naar de kamer van de kleine jongens, en begon daar heel kwaad tegen Tommy te praten —Eduard verstond het niet, maar wel kon hij duidelijk de klappen hooren, die toen volgden, en Tommy's huilend geroep: "Ik zal wel gaan slapen!"
Arme Tommy! Hij was wel vreeselijk ondeugend en vervelend geweest, maar hij riep nu toch al dat hij zou gaan slapen en 't duurde zoo lang! Oom Tom was toch ook wel vreeselijk streng; Vader was ook wel streng, maar héél anders, en zóó zou Vader nooit gedaan hebben! Tenminste .... ja, toen! 't Was nu al meer dan een jaar geleden, ze waren samen aan 't koffiedrinken en weer hoorde hij Vaders stem vragen: "Wel, hoe was 't vanmorgen? Ging 't uit 't hoofd rekenen goed? Hoeveel sommen had je?" En weer hoorde hij zichzelf haastig antwoorden: "vijf Vader." — Dadelijk kreeg hij spijt toen hij 't gezegd had: 't waren er maar vier geweest, maar hij had de laatste keeren al altijd moeten vertellen dat 't onvoldoende was, en dan had Vader altijd zoo teleurgesteld gekeken, want ja, 't was dikwijls zijn eigen schuld als hij een som fout had, als hij middenin vergat verder te rekenen of zoo — maar vier of vijf maakte toch niet zoo'n groot verschil — hij had 't eerst nog willen vertellen voor hij naar school ging, maar Vader had verder aldoor over andere dingen gepraat en was toen al heel gauw naar de fabriek gegaan .... Dien middag was Vader hem 's middags van school komen halen, zooals hij wel meer deed, en Vader had met Mijnheer Snijders staan praten — en duidelijk herinnerde Eduard zich hoe Vader toen naar hem gekeken had, hoe Vader toen met hem naar huis gegaan was, hard loopend en steeds zwijgend, hoe hij zelf Vader telkens even schuins aangezien had, zonder iets te durven zeggen ....
En ook wist hij nog heel goed wat er gebeurd was toen ze eindelijk thuiskwamen; hoe Vader hem heel kortaf vertelde dat hij mee moest gaan, naar Vaders eigen kamer, en wat Vader hem daar vroeg: of hij dan heelemaal vergeten was hoe vreeselijk boos Vader werd als hem iets verteld werd dat niet waar was; of hij er dan heelemaal niet aan gedacht had hoe naar Vader het zou vinden, om te merken dat zijn eigen jongen hem voorgelogen had, en of hij wel wist wat hij nu verdiende?
Dát was de eenige keer geweest.
En nu? Wat had hij vanmiddag gedaan? Wat had hij tegen Mijnheer Hofman gezegd? Hoeveel keer had hij er wel bij gelogen dat hij gestudeerd had? Dit was véél erger dan die ééne som! Wat zou Vader wel zeggen als hij dát wist! Als Vader hem gehoord had vanmiddag, hoe zou hij Vader tegengevallen zijn! Een gemeene jongen was hij, en veel meer dan Tommy had hij verdiend wat zijn kleine neefje zooeven gekregen had —
Maar niet van Oom Tom — dat mocht alleen Vader zelf doen!
En Eduard draaide zich om en drukte zijn gezicht zoo stijf in 't kussen dat hij bijna geen adem kon halen — och, kwam Vader maar!
"Zeg Kerner!" klonk het zachtjes.
"Nou?"
"Wacht even, hij kijkt!"
Mijnheer Snijders zag zoekend de klas rond. "Van Hamel, wil jij de gebergten Van Zwitserland eens komen aanwijzen?" En Van Hamel schoof zijn bank uit om langzaam naar voren te komen.
"Zeg Kerner!" herhaalde dezelfde fluisterende stem. Eduard leunde zoo ver als hij durfde achterover en draaide zijn hoofd half opzij, om geen woord te verliezen van wat zijn achterbuurman te zeggen had.
"Wil je een stukje drop hebben?"
"Jawel."
"Nou, steek je hand dan uit. — Voorzichtig, doe nou niet zoo sloom, straks ziet hij het!"
Een kleverig stukje drop werd tusschen Eduards vingers geduwd.
"Ik heb niks geen zin om op te letten!" ging de stem achter hem voort.
Eduard maakte van een oogenblik dat Mijnheer Snijders naar 't bord keek gebruik om 't stukje drop in zijn mond te stoppen.
"Ik ook niet; 'k verveel me dood."
"Dat taaie Zwitserland ook."
"Net zoo taai als die drop van jou."
"Wat?"
"Ik zeg dat 't net zoo taai is als die drop van jou, je tanden blijven er in kleven!"
"Kerner, je zit aldoor te praten, je hebt een aanteekening! Wilkens, kom jij de rivieren aanwijzen!"
"Natuurlijk doe ik 't weer," mopperde Eduard. "Net of je in je eentje kan praten!" en Meertens fluisterde hem in dat dat zijn straf was, omdat hij zijn drop voor taai had uitgescholden. "Wil je soms nog een stukje?"
"Nee, dank je feestelijk!"
"Nou, niet of graag!"
"Meertens, houd nu onmiddellijk op met dat gepraat!" viel Mijnheer Snijders uit, die aldoor in dezelfden hoek hoorde fluisteren; "Kerner, kom jij voor de kaart en wijs de rivieren nog eens aan!"
Eduard stond op, zijn handen in zijn zakken, liep tusschen de banken door, en begon voor de klas de verschillende rivieren op te noemen, telkens even wachtend om 't lastige stukje drop achter zijn kiezen te duwen.
"Wat eet je toch eigenlijk?"
Eduard keek verschrikt op. "Een stukje drop," zei hij toen.
"Waarom? Ben je verkouden?" en toen Eduard geen antwoord gaf, nog eens, ongeduldig: "Geef me antwoord, ben je verkouden?"
"Nee meneer."
"Heb je drop meegebracht?"
"Nee meneer."
"Heb je het gekregen?"
't Was doodstil in de klas.
"Heb je het gekregen?"
Alle jongens keken en luisterden, maar Eduard bleef zwijgen.
"Heel goed," besloot Mijnheer Snijders, "je verkiest dus geen antwoord te geven. Ga nu maar naar je plaats, om twaalf uur kun je schoolblijven."
"Daar bof je bij!" fluisterde Meertens, toen Eduard weer in de bank schoof, "'n taaie boel, he?"
Maar Eduard was niet meer in de stemming om door te praten, en schoof met een kwaad gezicht zijn elleboog op de bank.
"Wil je soms een turf hebben?" vervolgde Meertens, en hoe boos Eduard ook wilde kijken, toch kon hij niet laten even te lachen.
"Kerner, doe die elleboog weg!"
"Ook al goed!" mompelde Eduard, en onverschillig langzaam trok hij zijn arm weg en bleef schuin in de bank hangen.
Mijnheer Snijders keek nog even naar hem, maar liet hem verder stil zitten.
"We zullen voortgaan met de les; Van Effen, het is jouw beurt!" Toen om twaalf uur de bel gegaan was en de andere jongens weg waren liet Mijnheer Snijders Eduard bij zich voor de klas komen.
"Kerner, wilde je deze zomer nog toelatingsexamen voor het gymnasium doen?"
Eduard knikte van ja.
"Zoo, nu, dan wilde ik je eens even het volgende zeggen: ik heb van de week de rapporten opgemaakt, die jullie vóór de Paaschvacantie zult krijgen, en ik heb je voor Fransche taal een 4 en voor rekenen een 3 gegeven. Het werk dat je tegenwoordig inlevert is bepaald slecht, en je huiswerk is eigenlijk gezegd beneden alle critiek; en het ergste is, dat het niets dan luiheid van je is; als je je werkelijk inspant kun je heel goed werken, maar van de fouten die je maakt is het grootste gedeelte slordigheid en onattentie, en ik heb je voor vlijt dan ook niet meer dan een 4 kunnen geven."
Eduard luisterde met zijn handen op zijn rug, en aldoor keek hij naar den grond.
"Je vader zal het zeker wel heel plezierig vinden als je hem dat schrijft!"
Stijf kneep Eduard zijn vingers tegen elkaar.
"Ik waarschuw je nu nog eens voor de laatste keer, 't is vandaag 3 April, je hebt nog ruim drie maanden tijd, maak dat alles zoo gauw mogelijk beter wordt en probeer in de Paaschvacantie de tijd die je verknoeid hebt in te halen. Je begrijpt wel, dat er, als het laatste rapport zoo is als dit, van examen doen niets komt! Ziezoo, denk daar nu maar eens goed over, en nu kun je naar je plaats gaan en voor je gepraat en je koppigheid vanmorgen de aardrijkskundeles nog eens uitschrijven."
Haastig begon Eduard, met een krassende griffel; een 4 voor Fransch en een 4 voor vlijt en een 3 voor rekenen! 't Was ook allemaal zoo ellendig lastig en vervelend! En dan dat toelatingsexamen nog! Vader rekende er vast op dat hij er door zou komen! De Rijn, de Rhône, de Aar, de Reuss, de Limath .... En nu kwam hij natuurlijk weer veel te laat voor de koffie ook! De Sint Gothard, de Simplon .... had hem tenminste best een 4 voor rekenen kunnen geven, 't was op 't vorige rapport ook een 4 geweest! De Jungfrau .... Vooruit, klaar, streep er onder! —
"Zie je wel dat je 't wel weet?" vroeg Mijnheer Snijders, toen hij 't nagekeken had.
"Nou ja, aardrijkskunde!" Eduard haalde zijn schouders op.
"Ja, maar 't andere kun je ook wel! Heusch, span je nu eens in! Begin nu eens met te maken dat er geen enkele fout in de Fransche thema voor morgen zit! En ga nu maar gauw weg, dag Kerner!"
Eduard haastte zich niet om thuis te komen. Even holde hij tot hij de straat uit was, toen bleef hij met aandacht bij den singel staan kijken; een troepje jongens was er aan 't spelen op een vlot, dat met een stevig touw aan den kant vastlag. Telkens klonk een luid gejuich als een van de jongens met een flinke sprong op 't vlot terecht kwam, en geen van 't troepje scheen zich er aan te storen dat bij 't daarop volgende geschommel de klompen vol water liepen. Wat zou 't ze ook kunnen schelen! Zij hoefden geen akelige Fransche thema's te maken, en toelatingsexamen voor 't gymnasium hoefden ze ook niet te doen!
Met een harden schop tegen een kiezelsteentje liep Eduard verder.
Een 4 voor vlijt! Verbeeld je! En een 3 voor rekenen! Nou ja, rekenen kon hij nou ook eenmaal niet, en dat zou hij wel nooit leeren ook! Maar die 4 voor vlijt was onzin! Dat was zeker om vanmorgen; net of je altijd maar hetzelfde uitgestreken gezicht kon zetten! En natuurlijk had hij moeten schoolblijven, en Meertens, die begonnen was, kon stilletjes naar huis gaan. Die kwam er altijd goed af, en hij kreeg er de standjes voor! En die cijfers moest hij nu aan Vader schrijven! Wat zou Vader 't ook lam vinden! Misschien kwam 't rapport ook wel te laat om 't nog te schrijven, Oom Tom had gezegd dat wanneer hij na de volgende week nog schreef Vader de brief toch niet meer zou krijgen. Dan moest hij 't vertellen als Vader terug was!
Eduard liep de stoep op en trok hard aan de schel.
Vervelende boel hier ook al! Was hij maar weer goed en wel thuis!
Trijntje deed de deur open, brommend over 't malle gebel, maar Eduard liep haar zonder iets te zeggen voorbij en hing zijn pet aan de kapstok.
"Edu!" en Lineke kwam de huiskamer uithollen.
"Wat is er?" vroeg Eduard op alles behalve beminnelijke toon.
Lineke bleef voor hem staan. "Wat heb je?" vroeg ze.
"Ik? Ik heb niks!" 't Klonk dreigend. "Wat heb jij?"
"Ik wou je alleen maar vragen of je mij wilde leeren fietsen!" zei Lineke verontschuldigend, "maar je zult het zeker ook wel niet doen!"
"Waarom niet?"
"Nou, je kijkt zoo kwaad!"
Eduard draaide zich om en hing zijn jas op. "Vraag 't maar aan Hugo of Piet, hoor!" antwoordde hij, toen Lineke bleef staan wachten.
"Dat heb ik al gedaan, maar die willen juist niet!" klonk het treurig, "en 'k zou het toch zoo vreeselijk graag leeren!"
Eduard keek zijn nichtje even aan, maar hij zei niets.
"Heb je school moeten blijven, Ee?" vroeg Lineke opeens; "waarom kijk je zoo boos? Heb je gehuild?"
Hij had niet gehuild, heelemaal niet, verbeeld je dat hij zou huilen om dat malle schoolblijven! En hij keek Lineke aan en probeerde te lachen. "Welnee!" antwoordde hij luchtig, "hoe kom je er bij?" en haastig over het fietsen doorpratend: "In de Paaschvacantie zal ik mijn fiets gaan halen en dan zal ik het je wel leeren hoor!"
De uitdrukking van Linekes gezichtje veranderde onmiddellijk. "Zalig dol-leuk!" riep ze, en toen sloeg ze in haar verrukking opeens een arm om Eduards hals en gaf hem een zoen. "Je bent een snoes!" verklaarde ze.
Eduard duwde haar lachend op zij.
"Toe, schei uit!" zei hij, "gaan we nog niet koffiedrinken?"
"Ze zijn al lang bezig!"
Eduard wilde naar binnen gaan, maar Lineke hield hem bij zijn mouw vast. "Wacht nog even," riep ze, "ik weet nog wat!"
"'t Zal wat zijn!"
"Nee, heusch!"
"Nou, wat dan?"
"Er is een brief!"
"Een brief? Wat voor brief?"
"Nou, voor jou, van Oom Eduard, en ...." Maar Eduard had zich al losgetrokken en liep de huiskamer in.
"Edu zal 't me leeren!" vertelde Lineke aan de anderen, toen ze weer op haar stoel schoof, en ze keek met voldoening rond.
"Daar ben je vet mee!" zei Hugo, en Piet reciteerde half hard:
Dit vers was een blijvende aardigheid geworden en werd bij alle mogelijke en onmogelijke gelegenheden en met alle denkbare variaties te pas gebracht. Maar de geestigheid ging voor Eduard deze keer verloren; haastig had hij het couvert met de Indische postzegel opengescheurd, en met alle aandacht was hij verdiept in wat Vader schreef:
"Mijn beste jongen!
Daar zit ik nu in de leeskamer van de groote mailboot te schrijven;
we zijn nu al een heel eind; overmorgen zullen we waarschijnlijk in
Batavia aankomen, en ik kan je vertellen dat ik er al naar verlang
om mijn voeten weer op vasten grond te zetten! We hebben een
prettige reis gehad, en ik ben gelukkig maar heel weinig zeeziek
geweest. De warmte maakt me erg lui, en eigenlijk zit ik maar 't
liefst in een gemakkelijke stoel op 't dek te lezen of te rooken of
een praatje te maken met een van de andere passagiers. Zoo nu en dan
komt mijn vriendje Pim mij een bezoek brengen, een grappig klein
jongetje van vier jaar; hij heet eigenlijk William, maar hij wordt
altijd Pim genoemd. 's Morgens begint hij al met mij te komen
'verras.' — Als ik na 't ontbijt een prettig plaatsje op 't dek heb
uitgezocht komt hij heel zachtjes naar mij toe, op zijn teenen;
meestal hoor ik dan al wat schuifelen, maar ik doe natuurlijk net of
ik niets merk. En dan voel ik opeens twee kleine handjes voor mijn
oogen, en met een lage bromstem vraagt hij: "Wie ben ik?" En dan
heeft hij dolle pret als ik 't maar niet raden kan! Hij heeft ook
een zusje, dat heet Nelly en is zeven jaar. Ze vindt het erg jammer
dat ik jou niet meegenomen heb en ze heeft me verteld dat ze bij ons
komt logeeren als ze weer naar Holland gaat. Maar dat zal nog wel
een poosje duren, want haar vader en moeder gaan in Batavia wonen,
en als je daar eenmaal bent kom je maar niet zoo eens eventjes in
Holland logeeren! Ik ben toch maar blij dat ik niet in Indië ga
wonen, en weer gauw terug kom, jij ook niet? Of moet ik maar liever
wegblijven? Als je dezen brief krijgt duurt het nog maar twee
maanden, en dan ben ik weer bij je. Je moet maar eens iets prettigs
bedenken om mijn terugkomst te vieren! Je maakt zeker veel plezier
met de neefjes en nichtjes; ik wed dat je zoo aan al dat gezelschap
gewend raakt dat je niet eens meer met me mee naar huis wilt! Je
maakt het Tante toch niet al te lastig, zeg? En hoe gaat het op
school? Worden de cijfers mooi? En is Mijnheer Hofman tevreden over
't vioolspelen? De Paasch-vacantie zal nu zeker wel gauw beginnen,
en dan kun je eens uitrusten van het "harde werken!" Ik verlang er
naar om eens iets van je te hooren; je zult zeker ook wel heel wat
te vertellen hebben! Ziezoo Pepi, nu ga ik de brief dicht doen,
hoor! Mijn groeten aan Oom en Tante, en zeg ook de neven en 't
verdere kleine grut maar voor me goeiendag!
Een kus van
Vader. —
"Goed nieuws, jongen?" vroeg Oom Tom, toen zijn neefje den brief weer in 't couvert stak. Met een blij gezicht keek Eduard op.
"Ja, een echte leuke brief! Vader schrijft altijd zoo echt gezellig," zei hij opgewonden, "'t is net of je het Vader zelf hoort zeggen!"
Tante Lina knikte hem eens toe. "Schrijft Vader nog wat bizonders?" vroeg ze.
"Och nee Tante, bizonders eigenlijk niet. Over de zeereis een beetje, en u en Oom moet de groeten hebben en jullie allemaal ook."
"Wanneer komt Oom Eduard nu eigenlijk terug?" informeerde Hugo.
"Over twee maanden," zei Eduard. "Mag ik een boterham, Tante?"
Om zes uur was Eduard al wakker geworden door 't gebons op den tusschenmuur, en met zijn kussen onder zijn arm en een deken achter zich aan sleepend was hij naar de kamer van de neven getrokken. Een woest spiegelgevecht volgde, waarbij kussens, kousen, pantoffels en verdere projectielen in het rond vlogen, tot groot plezier van de drie jongens en tot groot ongenoegen van Keetje, die boven op de zolderverdieping het lawaai duidelijk kon hooren en daar al een visioen kreeg van een wanhopig slordige kamer waarin geen stuk op zijn plaats stond.
Daarna had het edele drietal, met behulp van hockeystokken, hengels en lakens, Hugo's bed in een tent herschapen, en zelfs Hugo, die zich gewoonlijk te groot vond voor zulke spelletjes, had met zooveel plezier meegedaan, dat hij evenmin als de twee anderen tot aankleeden te bewegen was geweest, toen de juffrouw om acht uur riep dat het hoog tijd was om op te staan. — Oom Tom, wien de voortdurende herrie boven zijn hoofd al lang verveeld had, was eindelijk zelf de trap opgekomen, maar nauwelijks hadden de jongens zijn stap gehoord of plotseling was de rust in de slaapkamer teruggekeerd. — 't Tooneel dat de Kapitein te zien kreeg toen hij de deur geopend had was wel bizonder. In artistieke bevalligheid lagen de verschillende eigendommen van zijn zoons door de kamer verspreid; op een vreemdsoortige verzameling van allerlei artikelen in Hugo's bed lag dit jongmensch met zijn gezicht naar den muur gekeerd kalm te slapen; op het andere bed lag Piet, het tafelkleed half over zich heen getrokken en zijn handen onder zijn hoofd; een luid gesnurk moest verkondigen dat ook hij in diepe rust was. En ten slotte zag de Kapitein zijn neef, die in een deken gerold op den grond lag, zijn oogen dicht en de punt van een kussen in zijn mond.
Een halve minuut lang bleef Oom Tom staan kijken, toen barstte hij in lachen uit, welk oogenblik Piet zeer geschikt oordeelde om zich geeuwend uit te rekken en wakker te worden.
"He, he!" zuchtte Piet, en toen doodnuchter Eduard aanziende: "Wat doe jij hier?"
Eduard proestte 't opeens uit, en ook Hugo's rug maakte een verdacht schuddende beweging.
"Nou," zei de Kapitein eindelijk, "nu moet het uit zijn, hoor jongens! 't Is veel te mooi weer om zoo lang in je bed te liggen! Kijk de zon eens mooi schijnen!" En daarmee was hij naar beneden gegaan.
Zoo hadden ze de Paaschvacantie ingewijd. En ook onder 't aankleeden waren ze in de vacantie-stemming gebleven. Telkens begon Eduard in zijn eentje te lachen als hij dacht aan de malle vertooning van straks, en met 't heerlijke gevoel van geen haast te hebben teutte hij bij alles wat hij deed. Geen haar op zijn hoofd dacht meer aan 't goede voornemen van den vorigen avond, om geregeld iederen morgen van negen tot tien uur sommen te maken. —Mijnheer Snijders had hem gelegenheid willen geven zijn cijfer voor rekenen wat te verbeteren voor het Juli-rapport, en daarom had hij Eduard voor de vacantie twintig sommen opgegeven. "Meer dan een uur per dag hoef je er niet aan te werken!" had Mijnheer Snijders er bij gezegd, en al had Eduard niet veel zin in de taak, hij wist zelf toch heel goed dat het hoognoodig was om eindelijk eens iets te gaan uitvoeren.
Toen Eduard naar beneden ging om te ontbijten was 't kwart over negen. — Ze waren er allemaal al, en Tante Lina bromde omdat 't zoo laat geworden was. — Eduard zei maar niks en begon te lachen om een verhaal van Oom Tom, die juist beneden was gekomen toen er gebeld werd, en bij het opendoen de een of andere kleine krent op de stoep gevonden had die vroeg: "Is Verhey thuis?" En de Kapitein stelde heel aanschouwelijk voor hoe hij eerst op het punt gestaan had de kleine krent een draai om zijn ooren te geven voor zijn brutaliteit, maar op het juiste moment nog tot de conclusie gekomen was dat Tommy bedoeld werd.
Tommy vertelde dat hij 't niets bizonder aardig vond. "We noemen elkaar altijd bij onze achternaam," zei hij, "als 'k Holdert zie zeg ik ook 'zoo Holdert, ga je mee?'"
"Nou, vraag jij dan maar aan Holdert of hij vanmorgen hier in de tuin komt spelen," lachte Tante Lina, en Tommy holde weg om zijn vriend, die door den Kapitein zoo oneerbiedig met den naam "krent" betiteld was, te gaan halen. — Ook de kleintjes liepen naar den tuin om in den zandhoop te spelen, en Lineke verdween met een boek.
Oom Tom stak een sigaar op en ging naar de kazerne.
"Ziezoo," zei Piet, zich eens flink uitrekkende, "en nu ga ik in de vacantie eens lekker niks doen. Ma, weet u waar de hangmat gebleven is?"
"'k Geloof boven in jullie kast," antwoordde Tante Lina.
Een kwartier later amuseerde Piet zich met op de zolder zijn hangmat vast te maken, was Hugo met een paar vrienden op weg naar 't voetbalveld en zat Eduard in de leerkamer met een nieuw schrift en 't sommenboek open voor zich, verdiept in de wandeling van A en B uit P naar Q en omgekeerd. Deze soort sommen vond Eduard altijd nog zoowat het gemakkelijkst, maar met de tweede, een kranen-som, begon de ellende al, en een heele poos bleef hij aan 't probeeren zonder dat het hem lukte de goede manier te pakken te krijgen. 't Maakte hem ongeduldiger en ongeduldiger. Die lamme dingen ook! Daar kon je nu je vacantie aan opofferen! Prettig!
Nog even werkte hij door, mopperend en scheldend op de sommen, toen verveelde 't hem zóó en had 't hem zóó uit zijn humeur gebracht, dat hij met een harden klap zijn schrift dichtsloeg en 't met zoo'n vaart over de tafel keilde dat 't aan den anderen kant open op den grond terecht kwam. 't Vloeitje dwarrelde achteraan.
Met zijn handen in zijn zakken liep Eduard de gang in, waar hij bijna tegen Lineke aanbonsde.
"Waar zit je toch?" vroeg ze, "ik zoek je overal! Weet je nog wel wat je beloofd hebt, zeg?"
"Nou, wat dan?"
"Je zou me leeren fietsen!"
"O ja, da's waar," herinnerde Eduard zich, "moet dat juist vandaag?"
"Moeten niet natuurlijk, maar 't is nou mooi weer, enne ...."
"Maar m'n fiets is nog thuis!"
"Nou, ga 'm dan halen!"
Eduard trok zijn neus op. "'t Is zoo'n eind!"
"Maar je kunt bijna heelemaal met de tram gaan Toe, doe 't maar, dan ben je over een half uur weer terug en dan kunnen we dadelijk beginnen!"
Eduard was al half voor 't plan gewonnen. Fietsen was toch ook eigenlijk wel erg aanlokkelijk, en hij wist toch ook niet wat hij anders zou gaan uitvoeren, Hij grabbelde even in zijn zak en vischte onder allerlei rommel een dubbeltje op voor de tram. Toen ging hij naar de eetkamer om aan Tante Lina te vragen of hij de huissleutel mocht hebben.
"Als je 't huis goed weer sluit, ja!" zei Tante Lina, en met de sleutel in zijn zak verdween Eduard.
"Moet je geen jas aan?" riep Tante Lina hem nog na, maar dit vond haar neefje heelemaal niet noodig, en hij riep terug dat hij toch al stikte.
"Kom je vooral gauw terug?" vroeg Lineke nog eens, en "ja zeker!" beloofde Eduard. Daarmee trok hij de voordeur dicht.
Op de zolderverdieping hing Piet uit 't raam.
"Zeg Eduardje!"
"Nou?"
"Wat dee je daarnet toch met die zak?"
"Met welke zak?" vroeg Eduard, onmiddellijk spijt voelend over zijn vraag, waarop hij het antwoord al wist. En hoonend klonk 't van boven: "Die zak waar de duvel z'n kop in stak!"
Eduard wilde nog iets antwoorden, maar Piet had zijn hoofd al weer naar binnen getrokken en in de verte belde de tram. Haastig holde hij de gracht af om nog net op tijd bij de halte op de brug te staan. Vlug stapte hij op toen de tram stil hield.
't Was frisch achterop, maar Eduard had niets geen zin om binnen te gaan zitten, en lustig liet hij zijn dasje wapperen in de wind. Je kon nu toch al echt merken dat het voorjaar werd! De boomen begonnen ook al zoo leuk groen te worden, en dan dat achter op de tram staan in een sportblouse! —Toch eens even opletten hoe de school er uitzag nu 't vacantie was! En toen ze 't gebouw voorbij-reden dacht Eduard er opeens weer aan hoe heerlijk 't toch was vacantie te hebben en hoe plezierig hij 't vond tien dagen lang niet in dat vervelende hok te moeten.
In zijn zak liet hij 't van den conducteur teruggekregen 2.5 centstuk rammelen met den huissleutel en zijn mes. Toen haalde hij de sleutel te voorschijn, stak zijn pink door het oogje en liet hem heen en weer bengelen. Hij zag hoe twee groote meisjes tegenover hem er naar keken en toen tegen elkaar fluisterden en lachten; zeker hadden ze 't over hem, en met zooveel aandacht was hij aan 't luisteren of hij ook iets kon opvangen dat hij bijna vergeten had af te stappen. Hij bedacht 't opeens, toen de tram al haast stilstond, en even daarna was hij er afgesprongen en liep hij naar 't huis toe.
Hoe vreemd zag 't er uit! 't Was net of het hun huis niet was, zoo raar en ongezellig leek het nu! En voor de deur bleef Eduard even staan kijken, als wachtte hij ergens op. Toen stak hij de sleutel in het slot, en bij 't omdraaien maakte het een knarsend geluid. En dadelijk toen de deur open was kwam een muffe lucht van lang gesloten zijn hem tegemoet. Vreemd stil en half donker was 't opeens toen hij de voordeur achter zich dicht had gedaan, 't was of de drukke straatgeluiden plotseling hadden opgehouden. Maar hier binnen bleef 't heel stil; geen stemmen, geen voetstappen, en ook de groote hangklok tik-takte niet.
Eduard liep de gang in en opende de deur van de kast; hij schrikte van het gepiep, maar dadelijk bedacht hij, dat deze deur altijd piepte, en gerustgesteld tilde hij zijn fiets uit den standaard en zette hem in de gang neer. Toen begon hij de pomp te zoeken, die ook in de kast moest liggen, en die hij eindelijk stoffig en wel in een hoek vond. En nadat hij de banden had opgepompt en de kast weer dichtgedaan had liep hij voor hij wegging nog even naar Vaders kamer, half nieuwsgierig hoe 't er daar uit zou zien.
De deur stond half open, en Eduard ging naar binnen. Vlak bij Vaders groote schrijftafel bleef hij staan. Daar was het weer, die vreeselijke stilte. En opeens was 't, alsof hij hier niet hoorde nu. Hij had hier niets te maken, bij die tafel en de stoelen en al de andere dingen, en toen hij langzaam zijn hand van de schrijftafel nam, zag hij, dat de afdrukken van zijn vingers duidelijk zichtbaar bleven in de grijsgrauwe stoflaag; en zijn hand aan zijn broek afvegend speet het hem opeens dat die vingerafdrukken daar stonden, want 't was of hij daarmee iets had weggenomen van 't geheimzinnige iets, dat over de kamer hing. 't Was of hij al die voorwerpen gestoord had, niet in hun rust, maar in iets anders; of ze eigenlijk ergens anders hadden gestaan, en gauw weer naar hun plaats waren gegaan toen ze Eduard hoorden aankomen ....
En toch was alles nog net zooals die laatste keer, toen hij hier met Vader gestaan had. Hier had Vader hem zijn jas helpen aantrekken, hier had Vader hem goeiendag gezegd, en nadat ze toen samen de kamer waren uitgegaan was hier niemand meer geweest; dat was nu al langer dan twee maanden. En straks, als hij weg was, dan zou diezelfde grauw-sombere rust weer terugkomen, en zwijgend en stil zou alles hier weer staan, nog veel weken lang, en aldoor zou de stoflaag dikker en grijzer worden.
En met een plotselinge rilling draaide Eduard zich om; hij liep de kamer uit, en hij zette de voordeur wijd open, zoodat het zonlicht de halfdonkere gang opeens helder verlichtte. Toen reed hij zijn fiets naar buiten, met een gevoel van nu maar zoo gauw mogelijk weg te willen. Daar waren ze weer, de straatgeluiden: het rammelen van karren over de keien, 't geschuifel van voetstappen, gepraat en gelach, en in de verte 't schelle gefluit van een stoomboot. Met een ruk trok Eduard de voordeur dicht; hij liet de sleutel een, tweemaal omdraaien in 't slot, en sprong op zijn fiets, dadelijk flink doortrappend, zonder nog eens om te kijken. Hij nam de kortste weg terug, door de stad, hard rijdend door de drukke straten, telkens uitwijkend voor wagens en menschen en auto's.
Lineke liep voor 't huis al te wachten, ongeduldig uitkijkend.
"Wat ben je lang weggebleven!" riep ze, toen hij er eindelijk aankwam.
"'k Heb me toch heusch gehaast!" riep Eduard terug, en 't laatste eindje liet hij zich gaan, zonder te trappen, tot hij voor 't huis plotseling remde, met een zwaai van de fiets afsprong en buigend voor Lineke stond.
"Wat ken jij 't heerlijk goed!" bewonderde 't kleine meisje, en een stem die uit hooger sferen scheen te komen voegde er bij: "Dat kun je ook niet anders verwachten van zoo'n sportsman als hij is, dat weten we van 't schaatsenrijden, he Eduardje?"
"St, 't is Piet," fluisterde Lineke haastig, "geen antwoord geven, dan heeft hij er geen plezier van." En hardop vervolgde ze, 't stuur van de fiets vastgrijpend: "Moet ik er aan deze kant opklimmen, zeg?"
Met eenige moeite lukte het Eduard zijn nichtje op 't zadel te helpen, en daarmee begon Linekes eerste fietsles.
"Nu trappen!" commandeerde Eduard, "wees maar niet bang dat je valt, flink doortrappen maar! Zoo .... durven maar, ik zal je wel vasthouden!.... Trappen!"
Hijgend viel Lineke aan 't eind van de gracht tegen hem aan. "Ik kan niet meer!"
"Da's niks, dan wachten we even," zei Eduard, en na een paar minuten, waarin hij zich met zijn zakdoek koelte had staan toewuiven: "Nu weer omkeeren, zeg?"
En weer ging het de gracht af, Eduard met één hand aan 't zadel en één aan 't stuur naast de fiets hollend, en telkens klonk het hijgend: "Trappen! Toe dan! Flink doortrappen! Vooruit!"
En iedere keer werd aan het eind van de gracht even gewacht; dan rustten ze uit, lachend en warm, en dan zette Lineke die lastige hoed weer goed, die telkens afwoei en dan in haar hals bleef hangen.
Dan ging 't weer terug, trappend en hollend, en telkens vielen ze half als Lineke haar evenwicht weer verloor.
Zoo vond Oom Tom ze, toen hij tegen half een thuis kwam.
"Jongens, wat zijn jullie warm!" zei hij hoofdschuddend, maar hij had er toch pret in, en bleef voor de deur staan kijken; en toen ze even daarna vlak voor hem stilhielden en Lineke met Eduards hulp van de fiets stapte vroeg hij dadelijk: "Is ze nogal een goede leerling?"
"Zeker Oom, dat gaat best!" lachte Eduard, en Lineke riep: "Vind u niet dat 't al goed gaat, Pa?"
"Ja prachtig!" vond de Kapitein, "maar komen jullie nu in huis; voor vandaag heeft de les lang genoeg geduurd, dat zie ik aan jullie gezichten!"
"Zeg nu toch eens, wat voor kleur zal ik het haar van dat kleinste meisje geven?" vroeg Bep, haar penseeltje uitspoelend.
"Kan mij wat schelen, maak 't voor mijn part pimpelpaars," antwoordde Eduard, en Piet zei dat hij oranjezeegroen altijd zoo mooi vond. —
"Wat is dat voor een kleur?" vroeg Bep nieuwsgierig.
"Och, hij plaagt je maar wat," zei Eduard, die dadelijk spijt had over zijn onvriendelijk antwoord van zooeven. "Maak het bruin, Bep, en het strikje rood."
Met een tevreden gezichtje ging Beppie weer aan 't kleuren.
't Was een van de laatste vacantiedagen en 't regende; reden genoeg voor de jongens om uit hun humeur te zijn. Bovendien had Hugo met een paar vrinden de leerkamer in gebruik genomen voor een vergadering van de cricketclub, waardoor de anderen genoodzaakt waren geweest, hun heil in de speelkamer te zoeken. Piet was met een boek op 't kastje gaan zitten, zijn voeten op de leuning van een stoel, en Eduard had met een zucht zijn rekenboek opgezocht en was gaan zitten rekenen. — Hij had de heele vacantie eigenlijk niet meer aan die taak gedacht, en van het plan om iederen morgen wat te werken was niets gekomen. Wél hadden ze heel veel andere dingen gedaan; de fietslessen waren 's morgens geregeld voortgezet, en Eduard had de voldoening dat zijn leerling al heel handig in haar eentje vooruit kon komen; één dag, toen 't heel mooi weer was, waren ze allemaal naar 't strand gegaan met Tante Lina en de juffrouw; dan was Tommy jarig geweest, en met de vrindjes die op visite kwamen hadden ze verstoppertje gespeeld door 't heele huis, en Oom Tom had ze allemaal meegenomen naar de bioscoop; één middag had Hugo gevraagd of Eduard meeging naar het voetbalveld, waar hij in de geheimen van het edele voetbalspel was ingewijd, en gisteren was hij den heelen dag bij Theo geweest; toen hadden ze eerst spelletjes gedaan met Theo's kleine broertjes, en later was er viool gespeeld, waarbij Mevrouw de Beer ze op de piano accompagneerde. Maar bij al die pret was voor de sommen geen tijd overgebleven, en áf moesten ze toch. Enfin, nu maar niet al te lang over een som zaniken, als 't niet gauw ging maar overslaan en aan de volgende beginnen.
"Houd nu toch op met dat vervelende getik!" viel hij opeens uit tegen Tommy, toen hij een som over twee soorten wijn die vermengd moesten worden al driemaal had overgelezen zonder er iets van te snappen.
Maar Tommy, die op de een of andere onbewaakte plaats een zakje spijkers gevonden had en nu met veel ijver 't karpet aan den grond zat te hameren, was in deze bezigheid zoo verdiept dat hij 't niet eens hoorde. —
"'t Orakel zegt dat je uit moet scheiden, Tom!" waarschuwde Piet.
"Stik!" zei Tommy, en kalm hamerde hij verder.
Met verbaasde groote oogen keek kleine Bep de drie jongens om de beurt aan. — Eduard kreeg een kleur, maar zei niets, en strak bleef hij in zijn boek kijken, ook toen Piet een erwt naar hem toeknipte, die rakelings voorbij vloog en op de vensterbank bleef liggen.
"Dat gaat je neus voorbij, Eduardje!" merkte Piet op, en tegen Bep, met een gezicht alsof iets heel bizonders te zien was: "O Bep, kijk eens naar de deur!"
Half ongeloovig draaide Bep haar snoetje naar de deur, en "Twee oogen bedrogen!" besloot Piet; en daar hij op dit moment niet meer geestigheden tot zijn beschikking had, nam hij lachend zijn boek op en begon weer te lezen.
Een half uurtje bleef 't stil in de speelkamer; alleen klonk telkens, met onregelmatige tusschenpoozen, 't gehamer van Tommy, die met een kleur van inspanning zijn arbeid voortzette.
Eduard had al eenige malen gegaapt en zich uitgerekt, gooide nu en dan voor de afwisseling inktmoppen op zijn vloeitje, begon dan opeens weer haastig te schrijven om even later zijn aandacht te wijden aan het zoo netjes mogelijk oprollen van een smal reepje papier.
Met een duidelijk hoorbare geeuw klapte Piet eindelijk zijn boek dicht. "'n Saaie geschiedenis, hoor!" verkondigde hij, en tegen Eduard: "Amuseer jij je nogal?"
"Lamme dingen!" mopperde Eduard.
"Smijt ze in een hoek!" raadde Piet aan, "doe ik ook als me iets verveelt!" en om aan deze philosophische beschouwing kracht bij te zetten nam hij het boek, dat hij "'n saaie geschiedenis" vond, en deed het met een forschen zwaai in den tegenovergestelden hoek van de kamer terechtkomen. —
Toen rekte hij zich nog eens uit en vroeg: "Wat zullen we nu eens gaan doen, jongens?"
"Niet de verf van mijn kast schoppen alsjeblieft!" was het antwoord van Tante Lina, die juist binnenkwam; "en als je nu eens even naar beneden komt, dan .... maar Tommy, wat doe je?"
"Kleed lag los; maak ik vast!" zei Tommy laconiek, en met een gezicht, dat van veel zelfvoldaanheid getuigde, nam hij een nieuwen spijker uit het zakje.
Maar Tante Lina scheen met het werk van haar zoon niet zoo ingenomen te zijn als dit jongemensch zelf, en verwijtend vroeg ze aan Piet en Eduard: "Waarom hebben jullie daar dan toch ook niet eens op gelet?"
Met groote oogen keek Eduard naar 't onregelmatige rijtje spijkers in 't karpet, en Piet mompelde iets dat klonk als: "kon ik toch niet ruiken!"
"Nu, kom jij nu maar eens van de speelgoedkast af," vervolgde Tante Lina op ontevreden toon tegen Piet, "en haal dan eens gauw 't kookkacheltje van boven. Lineke is Hannie gaan halen en dan gaan de meisjes koken."
Kleine Bep was een en al verrukking over dit nieuwe plan; "mag ik ook meedoen, Maatje?" vroeg ze dadelijk.
"Zeker, als je tenminste oppast dat je je vingers niet brandt. Edu, als je werken moet zou je dan niet liever ergens anders gaan zitten?"
"Och nee, Tante," antwoordde Eduard, die niets geen zin had om weg te gaan nu 't juist een beetje leuk begon te worden, "ik kan best hier blijven, dan kan ik misschien ook nog wel wat helpen als 't noodig is."
"Nu, jij moet 't weten," zei Tante Lina. "Begin dan maar eens met dat kleine tafeltje bij de kachel te zetten;" en tegen Bep, die al voor 't open speelgoedkastje op den grond zat, "ja, dat is goed, krijg jij de pannetjes maar vast, en dan mag Tom ze op tafel zetten. Nee Edu, nog een beetje dichter bij, anders past de pijp van 't kleine kacheltje niet in de groote kachelpijp."
Langzaam kwam Piet met zijn vracht naar beneden stommelen, en heel handig zette hij alles in elkaar. Toen ging hij wat hout en turf uit de keuken halen, om de kachel vast aan te maken. Tegelijk met Hannie en Lineke kwam hij terug, en Hannie verklaarde dadelijk dat ze koken 't zaligste vond van alles.
"Zoo, dat treft goed!" lachte Tante Lina, "dan zal ik maar gauw naar beneden gaan en wat ingrediënten voor jullie inpakken. De boodschappenjongen zal 't straks wel komen brengen. —
"Moeten we krenten koken?" vroeg Bep, toen Tante Lina de kamer uit was.
"Welnee," zei Lineke. "Kun jij de kachel aanmaken, Piet?"
"Nou of ik," beweerde Piet. "Kijk nu allemaal maar goed, dan kun je het een volgende keer zelf."
Ze kwamen er allemaal om heen staan, en Piet begon met zwierige gebaren, en legde uit: "Men neemt een lucifer; men strijkt die af; men neemt een vuurmaker; men steekt die aan; men legt die in de kachel; men zorgt dat men zich niet brandt. — Zoo." — Helder vlamde de vuurmaker op, en Piet vervolgde: "Men legt er een stukje hout op; men legt er nog een stukje hout op; men legt er een stukje turf op; men doet het deurtje dicht." — Triomfantelijk keek Piet de anderen aan.
"Men kijkt voldaan rond," zei Eduard, en Hannie merkte op, dat men een ideaal keukenjongen was.
"Wat keukenjongen?" vroeg Piet minachtend, "opperkok bedoel je! Geef me nu de pook eens aan, Tom!" En toen Tommy's zoeken hem te lang duurde: "Gauw nou, uilskuiken, anders gaat hij immers weer uit!"
Bep herhaalde haar vraag wat ze dan toch met die krenten moesten doen, en "wat zanik je toch over krenten," snauwde Lineke, "geen sterveling heeft 't woord krenten in zijn mond gehad."
"Ze bedoelt ingrediënten," bedacht Eduard, "Tante Lina zou ingrediënten sturen."
"Wat zijn ingrediënten?" vroeg Tommy, maar ze gaven geen van allen antwoord.
"Piet, wat zijn ingrediënten?" herhaalde Bep.
"Dat zijn de dingen die je noodig hebt," verduidelijkte Piet, en hij blies zoo hard mogelijk in 't kacheltje, "Ma bedoelde eetwaren en zoo. Lam ding, brand dan toch!"
"Ik ben benieuwd wat voor dingen we krijgen," zei Hannie, en de meisjes verdiepten zich in allerlei gissingen wat er zou zijn en wat niet.
Piet tobde nog wat met de kachel en verklaarde eindelijk: "Nou doet ie 't;" daarna vloog hij met zijn vuile handen zwaaiend op de anderen af, zoodat het een algemeene holpartij werd, die pas eindigde toen Broertje, de boodschappenjongen, met een mandje waarover heel geheimzinnig een servet lag uitgespreid de kamer kwam binnenstappen. Hij werd opeens bestormd, en kreten van verrukking gingen op toen al de heerlijkheden op tafel werden uitgestald en achtereenvolgens een paar aardappels, een klein potje boter, een snee wittebrood, een zakje suiker, een paar balletjes gehakt, wat sucade, griesmeel, rozijnen, vermicelli, en ten slotte ook krenten uit het mandje te voorschijn kwamen.
"We kunnen alles maken!" juichte Lineke, "zeg jullie maar wat je lekker vindt, dan koken wij het wel, he Han? Zeg nu eens waar je veel van houdt, Ee!"
"Van koffiepudding," zei Eduard in alle onschuld. De twee meisjes keken elkaar aan, zagen nog eens even naar de verrukkelijkheden op de tafel, fluisterden samen een beetje, en verklaarden toen eenstemmig dat dat niet kon. "Wel griesmeelpudding." —
"Pruimentaart dan!" vroeg Piet, die zich weer op de kast had geheschen om een goed overzicht van de werkzaamheden te hebben, en toen Hannie zei dat er geen pruimen waren en 't daarom niet kon, vervolgde hij: "Garnalencroquetjes." —
"Kan ook niet."
"Ossenhaas met perziken in 't zuur."
Lineke knikte van nee.
"Haringsla met geslagen room."
"Flauwerd!" zei Lineke verontwaardigd, kwaad omdat ze voor de gek gehouden werd.
"Nou, ik dacht dat je zei dat je alles maken kon," merkte Piet nuchter op, en een hevige kibbelpartij zou gevolgd zijn als niet juist op dit oogenblik Tante Lina was binnengekomen met een kannetje melk; "dat vertrouwde ik den boodschappenjongen nog niet goed toe," vertelde ze lachend.
"Mogen we nu beginnen Ma?" vroeg Lineke, en Hannie voegde er bij: "Wat mag ik doen, Mevrouw?"
"Ik wil pannekoeken bakken!" riep Tommy. "Ik koekjes voor de poppen!" "Ik rozijnentaart!" gilde Broertje. "Och jongen, daar krijg je een rozijnen-baard van!" "Haringsla Ma!"
"Stil jongens!" zei Tante Lina, "als je zoo begint maken we heelemaal niets! We zullen eerst soep en aardappelen koken en een broodpudding maken, en verder zullen we dan wel zien." —Een kwartier later waren ze allemaal druk bezig; Broertje was aan 't beschuit stampen, Bep waschte de krenten, Tommy stond brood fijn te maken, Hannie schilde de aardappelen, en Lineke liep bedrijvig heen en weer, telkens kijkend of er geen hout op 't vuur moest, of de oven al warm was, of 't water voor de soep al begon te koken en of 't gehakt al een heel klein beetje bruin zag. — Tante Lina was weer naar beneden gegaan en had beloofd straks nog eens te zullen komen kijken.
Alleen Piet, die nog altijd op de kast zat, voerde heelemaal niets uit, en Eduard deed niet veel méér; hij was weer aan zijn sommen begonnen, maar er viel zooveel te kijken en te luisteren dat er niet veel op 't papier kwam te staan.
"Kijk Broertje eens!" riep Piet, die van zijn verheven zitplaats steeds op- en aanmerkingen ten beste gaf, "bollewangen hapsnoet, hoor!" en even later klonk het: "Bep steekt telkens een krent in haar mond!"
"Als je kookt mag je proeven," vond Bep.
Ze kregen 't hoe langer hoe drukker. De broodpudding moest in den oven, en Hannie haastte zich om de sucade en krenten er door te doen, want de boter was al gesmolten en Tommy riep maar "gauw, gauw!" — En toen kookte opeens de melk voor de griesmeelpudding over, en Lineke bedacht dat ze 't zout in 't gehakt vergeten had, en wilde 't er toch nog maar overheen strooien, en je kon toch ook niet alles door de kleintjes laten doen!
"'t Zal lekker worden!" plaagde Piet, "'k zal maar vast eens komen proeven!"
"Nee hoor, afblijven!" gilde Lineke, "toe Broer, geef eens gauw die vork aan!"
"'t Begint al echt lekker te ruiken!" zei Eduard, "ik krijg toch zoo'n vreeselijke honger!"
"Ik ook!" en Piet snoof eens. "Kom jongens, wie heeft er vast eens wat te eten, heeft er niet iemand nog wat chocola of zoo, in afwachting van 't diner?"
De anderen hoorden zijn vraag niet, verdiept als ze waren in de kokerij; alleen Bep keek op, en zei plotseling: "Eetje heeft chocola." Ze had er nooit over gepraat, dat ze dien avond chocola van Eduard had gekregen, maar nu vertelde ze 't opeens.
"Heb jij chocola?" vroeg Piet verbaasd. "Kom, haal ze dan eens gauw, ouwe jongen, ik verga van de honger!"
Eduard aarzelde even. Al een paar keer had hij zelf de doos mee naar beneden willen nemen, maar telkens had hij ze toch nog maar wat langer willen bewaren, en 't kwam hem nu eigenlijk een beetje overvallen. Heel veel zin had hij niet om de doos te gaan halen, maar toen de kleintjes ook begonnen te bedelen en beweerden dat ze zoo vreeselijk veel trek in een heel klein stukje chocola hadden, stond hij toch op om naar boven te gaan.
Hij had er wel voldoening van, want de flikken werden met veel smaak verorberd, en ze vroegen dadelijk: "krijgen we er nog een?"
Bep presenteerde, en Piet hield de doos bij zich toen ze hem die aangaf. — "Hij staat hier heel veilig!" antwoordde hij op een ongerusten blik van Eduard.
"Geef hem toch maar hier!" vond Eduard, maar Piet zei: "Dank je wel, dan krijgen we niks meer! Wees maar niet benauwd, hoor, we zullen eerlijk deelen!" En toen Eduard nog bleef protesteeren: "Kerel, ben je gek! He, je lijkt wel zoo'n ouwe theetante! Maak toch niet zoo'n herrie om niks!"
Stijf kneep Eduard zijn lippen op elkaar en hij bleef zwijgen, ook toen Piet aan het uitdeelen ging; "vang Hannie!" klonk het van de kast, "vang Tom!" De flikken vlogen door de kamer, en telkens ging er een luid gelach op als er een mis ving en de flik ergens op den grond terecht kwam. — Vies waren ze er toch niet van.
"Vang, Eduardje!"
Eduard deed alsof hij 't niet hoorde. Even bleef 't stil in de kamer, toen zei Lineke half hard: "Hij is kwaad."
"Da's niks," oordeelde Piet, "moet ie maar weer goed worden ook. — We zullen er een voor hem bewaren." Hij legde een flik naast zich op de kast. "Nou jongens, hier is de laatste! Die is voor Broer, omdat hij de jongste is. Vang Broer!"
Strak bleef Eduard in zijn boek kijken, maar van wat er in stond bleven zijn gedachten oneindig ver verwijderd. Een machtelooze woede voelde hij in zich opkomen tegen Piet, die daar van zijn chocola zat uit te deelen, uit de doos die hij van Vader had gekregen. O, hij zou hem tusschen zijn vingers willen hebben om hem fijn te knijpen, die Piet, die daar lachend en bluffend op de kast zat, en die door de anderen nog toegejuicht werd ook! Eduard nam zijn potlood op en kneep daar zoo hard in dat het bijna tusschen zijn vingers uitglipte en zijn nagels wit werden. Hij wilde, hij moest zich goed houden!
Opeens keek hij weer naar de kast. Waar was de doos? Die wilde hij tenminste terug hebben!
Piet zat er mee te ballen, gooide het ding telkens tegen 't plafond en ving het dan weer op.
"Geef hier m'n doos!" klonk het schor.
Piet keek even op, lachte eens, gooide de doos nog een paar keer in de hoogte, hield toen op, haalde zijn mes uit zijn zak, en zei: "We zullen er een mooie inscriptie opzetten. 'Wie geeft wat hij heeft is waard dat hij leeft', of zoo iets, of weten jullie soms iets mooiers? Dat wordt dan een blijvende herinnering aan deze groote dag!" en Piet zette de punt van zijn mes in het deksel.
Op dit oogenblik voelde Eduard zich razend worden. Zijn gezicht was bleek van woede toen hij driftig opstond, naar de kast ging, en uit alle macht in Piets been begon te knijpen. "Blijf er af!" schreeuwde hij, "geef nou op!"
Piet schopte terug. "Ben je dol!" gilde hij, "schei uit zeg! Laat m'n been los!"
Maar toen Eduard door bleef knijpen, aldoor roepend dat hij zijn doos terug wilde hebben, smeet Piet opeens het ongeluksding naar het andere eind van de kamer; toen liet hij zich van de kast glijden en gaf Eduard een klap in zijn gezicht. — Even later rolden de jongens vechtend over den grond, overal stompend waar ze den ander maar raken konden en telkens worstelend om los te komen; bijna had Piet zijn neefje al onder gehad, maar doldriftig en hijgend wrong Eduard zijn arm los en weer stompte hij Piet zoo hard mogelijk.
Angstig en verschrikt stonden de anderen er om heen. De heele kokerij was vergeten, met groote oogen keken ze naar de vechtende jongens op den grond, en half huilend vroeg Lineke om nu toch alsjeblieft op te houden; de kleintjes gilden, en met een stemmetje dat trilde van angst riep Bep: "Paatje! Kom toch gauw! Ze vechten zoo vreeselijk! Pa! Maatje!"
En opeens stond de Kapitein, die in zijn studeerkamer 't lawaai al gehoord had, naast ze. Haastig duwde hij Bep en Broertje op zij. — "Onmiddellijk ophouden!" commandeerde hij, en plotseling voelden de vechtende jongens zich stevig beetgepakt en van elkaar getrokken. De Kapitein zag rood van verontwaardiging, en de twee vechtersbazen ieder bij een arm vasthoudend schudde hij ze hevig door elkaar.
"Ellendige jongens!" riep hij, "dat gezanik altijd! Allo, de kamer uit! Jij naar mijn kamer en jij kunt naar je slaapkamer gaan! Ingerukt marsch!"
"M'n doos!" huilde Eduard, "ik moet m'n doos hebben!"
"Wat doos! Vooruit, opgemarcheerd! En gauw een beetje!"
En Eduard voelde hoe hij weer bij zijn arm gepakt en de kamer uitgezet werd; hij liep de trap op, naar zijn kamertje, en met een harden slag gooide hij de deur achter zich dicht; toen liet hij zich voorover op zijn bed vallen en huilde, alsof hij nooit weer zou kunnen ophouden.
"'k Wou dat ik dood was!" snikte hij, "'k wou dat ik dood was! Niemand houdt van me!" En aldoor kwamen er maar weer nieuwe tranen, zoodat zijn kussen heelemaal nat werd en zijn oogen pijn deden en zijn voorhoofd gloeide.
En heel zacht, heel droevig klonk het: "Vader!"
Fluitend kwam iemand de trap op. Eduard hoorde de voetstappen zijn deur langs komen en naar de kamer van Hugo en Piet gaan. Hij lichtte zijn hoofd op en luisterde. Zeker was 't Hugo, die na de cricketvergadering naar boven ging. Als hij maar niet hier kwam! Eduard voelde 't in zijn keel kloppen. Zou hij weten van 't vechten?
Maar wat kon 't hem ook eigenlijk schelen? Ze wisten 't verder immers toch allemaal! Och, was hij maar dood! En weer duwde hij zijn gezicht in 't kussen. — Maar toch hoorde hij hoe Hugo op de andere kamer bleef rondscharrelen, aldoor fluitend, hoe hij eindelijk iets liet vallen, — toen hield het fluiten op, Eduard hoorde iets mompelen, en duidelijk verstaanbaar klonk het: "Zeg Ee, ben jij daar soms? Heb jij onze lucifers?" — Eduard hield zich stil; met ingehouden adem bleef hij luisteren. Weer hoorde hij de voetstappen over 't portaaltje gaan en de knop van de deur werd omgedraaid; — Hugo kwam binnen.
Hevig verschrikt zat Eduard opeens overeind en keek zijn neef aan. — Hugo was blijven staan, zijn hand nog aan de deurknop, en staarde in stomme verbazing naar Eduards behuild gezicht.
"Wat heb jij?" vroeg hij toen.
Maar Eduard gaf geen antwoord en drukte alleen zijn mouw tegen zijn oogen.
Hugo deed de deur dicht, en een beetje ongerust begon hij weer: "Wat is er in vredesnaam gebeurd?"
"Och niks," barstte Eduard opeens los — "ga maar weg — we hebben gevochten —" hij snikte het weer uit.
"Wie hebben gevochten?"
"Piet en ik." —
"En huil je daarom zoo?"
Er kwam geen antwoord meer.
"Kom, daar moet je je niet zoo dik over maken, ben je mal! Wie huilt er nou om een beetje vechten? Kom, sta op, en drink eens wat, en wasch je gezicht een beetje, dat zal je opfrisschen! Zoo meteen gaan we koffiedrinken — je moet net doen of er niks gebeurd is!"
En Hugo schonk water in de kom en trok zijn neefje bij zijn arm naar de waschtafel toe. "Vooruit," zei hij, "wasch je nou en begin nou niet weer!"
Toen nam hij de lucifers van de tafel en ging naar zijn eigen kamer. —
"Hup jongens! naar het hol van de Manahawaas!" riep van Merlen, een van Piets vrienden. — De lange beraadslagingen begonnen hem te vervelen, en midden in een fraaie toespraak van Wouters had hij er opeens genoeg van gekregen; zonder naar het slot te luisteren stoof hij door de openstaande tuindeur naar buiten. — Joelend en schreeuwend holde de heele jongensbende hem achterna, naar het verste gedeelte van den tuin, waar de Manahawaas kampeerden. —
Het hol was een groote kuil, zoowat twee meter lang en breed, en zoo diep dat Tommy er juist in kon staan zonder dat zijn hoofd boven de rand uitstak. Maar dit was pas 't begin, 't moest nog veel dieper worden, en daarom hadden de Manahawaas zich op dezen zonnigen Zaterdagmiddag in 't midden van Mei al om één uur vereenigd bij de Verheys, met het plan nu eens hard aan 't werk te gaan.
De club van de Manahawaas bestond uit negen leden. Hugo was president, maar omdat hij 's Zaterdagmiddags altijd gymnastiekles had, was Wouters nu met het oppertoezicht belast. De andere leden waren van Merlen, Tersteeg, Piet, Eduard, Tommy met zijn vrind Holdert en Broertje, die ook al dapper zijn best deed. Hij had zoo verschrikkelijk graag met de groote jongens mee willen spelen en hij had er zóó om gebedeld dat ze hem eindelijk maar als jongste lid hadden aangenomen. Hij mocht nu 's morgens als ze allemaal naar school waren het hol bewaken.
Van Merlen en Tersteeg zaten allebei in Piets klas.
"Schreeuw jullie nou zoo niet!" riep Wouters eindelijk, toen ze om het hol heenstonden en weer allemaal tegelijk aan 't beweren waren, "laten we nou liever aan 't werk gaan!" en tegen Tommy: "kleine Verhey, haal jij nou eens gauw de schoppen!"
Tommy ging naar 't schuurtje, en Wouters vervolgde: "We zullen om de beurt een half uur werken; eerst Tersteeg en ik, en dan kunnen kleine Verhey en Holdert helpen, en dan kun jullie drieën straks een half uur graven."
Ze hadden natuurlijk niet geluisterd, en Wouters moest zijn voorstel nog een paar keer herhalen voordat ze er allemaal achter waren.
Toen daalde de eerste ploeg langs het laddertje in den kuil af en het werk begon. —
Wouters en Tersteeg waren aan 't uitdiepen, en Tommy en kleine Holdert hielden zich bezig met telkens het uitgegraven zand in emmers naar boven te dragen.
"Nu jij de wacht houden en 'werda' roepen als er iemand aankomt!" zei van Merlen tegen Broertje, knipoogend tegen Eduard en Piet.
"Wat moet ik roepen?" vroeg Broer, die van 't woord "werda" nooit gehoord had, en innerlijk doodsbenauwd was dat hij iets niet goed zou doen, en dat ze hem dan in den kuil zouden stoppen en 't laddertje wegnemen.
"Werda!" herhaalde van Merlen lachend, en toen met groote oogen: "Pas op als je 't vergeet, hoor!"
Broer knikte, en bleef met een ernstig gezichtje den tuin inkijken; van Merlen slungelde weg en ging een eindje van den kuil af languit in 't gras liggen, zijn armen onder zijn hoofd.
Eduard en Piet hadden 't zich er ook al gemakkelijk gemaakt en lagen zoo lui mogelijk van hun rust te genieten.
"'t Is warm!" merkte van Merlen op.
"Wat je zegt!" zei Piet gapend, en Eduard zuchtte: "Straks zullen we 't nog wel warmer krijgen!"
Even zwegen de drie jongens. Toen ging Piet opeens overeind zitten, sloeg zijn handen om zijn knieën en zei: "Lui, ik heb een fijn plan!"
"Vertel op!" verzocht Eduard.
En Piet ging vol vuur door: "Een eindje van dien kuil af, een meter of vier, aan de andere kant bij de schutting maken we nog een kuil, zoowat even groot als deze en even diep, en die twee kuilen verbinden we door een onderaardsche gang."
"Dan mogen we wel aardig diep graven," vond van Merlen, "anders zakt het heele zaakje in."
"Nou, dan gráven we diep!" zei Piet, op een toon alsof hij dat in 't minst geen bezwaar vond.
"Ik weet nog wat leuks," zei Eduard, "we timmeren allerlei planken aan elkaar, en die leggen we over de kuil heen, en dan bedekken we alles met graszoden, dan kan geen mensch ons hol vinden. Fijn, man!"
"Maar waar halen we graszoden vandaan?" vroeg van Merlen, "hier in de tuin is zooveel gras niet."
"Nou, dan halen we ze uit het bosch!" bedacht Eduard.
"Dat kan," stemde van Merlen toe; "nou, 't lijkt me wel moppig."
En Piet vroeg: "Hoe diep zouden we eigenlijk kunnen graven voor we water vinden? Weet jij dat, van Merlen?"
"'k Denk een meter of zes," zei van Merlen, die er eigenlijk niet het minste begrip van had. "Of misschien wel tien, de grond is hier nogal droog."
"Werda!" riep Broer, en toen ze naar hem keken zagen ze dat de kleine jongen naar de schutting wees, waar 't lachende gezicht van Kees Beekman bovenuit kwam kijken.
"Goeiemiddag!" riep Piet.
"Ook goeiemiddag!" antwoordde Kees, "mag ik meespelen, zeg?"
"Zeker!" vond Piet, "als je je zuster tenminste niet meebrengt!" En van Merlen vroeg zachtjes aan Eduard, die 't dichtst bij hem zat: "zeg Kerner, hoe heet dat joch?"
"Kees Beekman," antwoordde Eduard even zacht, en harder tegen Kees: "Waar sta je op, zeg?"
"Op m'n stelten," zei Kees, "en Hannie heeft pianoles dus die komt niet. Wat voeren jullie eigenlijk uit?"
"O," lachte van Merlen, "ik doe niks en Verhey helpt me en Kerner kijkt er naar."
Kees gaf geen antwoord, bleef kijken en lachte.
"Kom," zei Eduard opstaande en zich uitrekkend, "we zullen je eens over de schutting hijschen. Werk je nou eerst maar naar boven, dan zullen we je aan deze kant naar beneden trekken."
Piet en van Merlen bleven er lachend naar kijken hoe Kees zich inspande om zichzelf op te hijschen. Eindelijk zat hij bovenop de schutting en zwaaide zijn beenen er overheen.
"Ziezoo!" riep van Merlen opstaande, "nu ieder aan een been trekken, Kerner, dan zul je eens zien hoe gauw hij beneden is!"
Lachend en gillend trok Kees zijn beenen weer op, en proestend bleven van Merlen en Eduard beneden staan om telkens weer naar Kees z'n schoenen te grijpen zoodra die in hun bereik kwamen. Krampachtig klemde Kees zich aan de schutting vast, telkens schoppend naar de twee jongens, die dolle pret hadden om zijn benauwd gezicht.
"Blijf af nou!" riep Kees, en "kom dan toch ook!" moedigde van Merlen aan terwijl Eduard weer naar de schoen greep; maar 't kwam deze keer anders uit dan hij gedacht had, want Kees had ongemerkt het riempje van zijn schoen losgemaakt en Eduard duikelde achterover, de schoen in zijn hand houdend. Een oogenblik keken de jongens verbluft rond, en Kees zag kans, zich haastig naar beneden te laten glijden. Maar 't ging niet zoo gauw of Eduard was weer opgestaan en holde met den schoen den tuin door. Onmiddellijk zette Kees 't ook op een loopen, Eduard achterna, en telkens roepend: "M'n schoen! Geef op nou!"
Eindelijk liet Eduard zich hijgend in 't gras vallen en gooide Kees den schoen toe. "Daar heb je 'm!" riep hij, "ik stik!"
"Ik ook!" zei Kees, en lachend stak hij zijn voet vooruit om te laten zien hoe aardig zijn teen door zijn kous kwam kijken.
"Moet je mijne zien!" blufte Tommy, -- want de vier anderen hadden het werk gestaakt, -- en hij bukte zich om zijn schoen uit te trekken.
"Nou ja, we gelooven 't wel, laat maar zitten!" zei Piet haastig.
Tersteeg was de laatste die weer aan de oppervlakte der aarde verscheen. Langzaam liep hij naar de anderen toe, gooide de schop op den grond, veegde zijn voorhoofd af, en zuchtte: "Ziezoo, de tijd van luieren is voor jullie voorbij, gaan jullie nu maar eens een beetje graven, hoor!"
"Da's goed," antwoordde van Merlen, "Kees of hoe heet je, nou mag je helpen! 't Is hier hard werken, snap je?"
"Zeker, ik snap 't heel goed!" zei Kees, "en dan ben jij zeker de generaal, he?"
"Welnee!" zei van Merlen lachend, en met een geheimzinnig gezicht: "Ik ben de Manahawa Snelvoet!"
De tweede ploeg daalde in het hol af en Piet inspecteerde de kuil. "Jullie denkt ook 'liever lui dan moe,' er is zoowat niks aan gedaan!" riep hij tegen de anderen, die zich op hun beurt in 't gras hadden uitgestrekt.
"Wel ja! als je soms nog wat hebt?" riep Wouters terug; "geneer je niet!" en "Compliment aan je kippen!" voegde Tersteeg er bij; nog even hoorden de jongens in den kuil ze samen namopperen. "Hoor ze schelden!" lachte Eduard.
Onder 't graven werd Kees ingelicht wat de club van de Manahawaas eigenlijk beteekende, en natuurlijk was hij zóó verrukt over 't idee van de geheimzinnige kelders en de toekomstige strooptochten dat hij dadelijk ook lid wilde worden. "Mag ik?" vroeg hij.
"Wel ja, van mijn part wel!" antwoordde Piet onverschillig, en van Merlen zei dat hij 't ook goed vond, dat 't nieuwe lid straks dan maar gedoopt moest worden. Dat hoorde er bij, en 't was meteen lekker koel in die warmte. —
"Ja, dat hoort erbij!" herhaalde Piet, en hard riep hij: "Zeg, halen jullie eens een emmer water, we moeten er een doopen!"
"Da's goed, dat wil ik wel doen!" antwoordde een hooge stem. Vier hoofden kwamen nieuwsgierig boven den kuil uitkijken.
't Was Lineke, die met Bep aan was komen loopen. "Waar heb je den emmer?" vroeg ze.
Eduard gaf een emmer aan en Lineke liep er mee naar de keuken.
De jongens hadden hun schoppen neergegooid en waren naar boven geklommen om de doopplechtigheid te doen beginnen. "Vind je 't niet griezelig?" vroeg Tommy aan Kees, maar Kees antwoordde dat de heele dooperij hem zoo koud als een kip liet.
"Wat 'n branie!" lachte Wouters, "wacht maar, jongetje, straks zul je wel anders piepen!"
Lineke kwam met den emmer aansjouwen. 't Was zwaar, ze hijgde er van, en van Merlen sprong ineens op en liep naar haar toe om 't vrachtje van haar over te nemen. Eduard keek er verbaasd naar; dat was nou iets waarover hij nooit gedacht zou hebben, en toch vond hij 't erg aardig. —
"Nu mogen we verder toch wel mee blijven doen, he?" vroeg Lineke onvoorzichtig.
"Dat kun je begrijpen!" antwoordde Wouters, "we zijn al met meer dan genoeg!" en Piet voegde er bij, met zijn hoofd naar 't huis wijzend: "Gaan jullie maar stil weer weg, we willen er geen kleine meisjes bij hebben!"
"Ze zouden voor krijgsgevangenen kunnen dienen!" stelde Tersteeg voor.
"Da's wat anders!" zei Wouters, "da's goed, dan stoppen we ze in den kuil en nemen 't laddertje weg!" en met groote passen liep hij naar Bep toe, die bij de rand van den kuil stond en aandachtig naar beneden keek. Maar Lineke pakte haar zusje bij de hand. "Kom mee, Bep!" zei ze met een minachtenden blik naar de jongens, "ze willen niet met ons spelen, we zullen wat gaan schommelen!"
Zwijgend keken de Manahawaas de twee meisjes na, die zonder om te kijken naar den schommel gingen, toen zei Eduard met een kleur: "Wat 'n flauwe kerels zijn jullie, waarom mogen ze nou niet meedoen?"
"Hoor hem!" hoonde Tersteeg, en Wouters snauwde kwaad: "Hou je er buiten, jong kalf! Als je wat aan te merken hebt, ruk je maar uit!" en tegen de anderen: "Ziezoo, nu zullen we met doopen beginnen, kleine Verhey, haal jij eens een glas!"
Eduard stopte zijn handen in zijn zakken, en tegen een boom leunend bleef hij er naar kijken hoe ze Kees een glas water in zijn gezicht gooiden en toen onder veel gelach het water gingen "opdoopen" en elkaar kletsnat smeten. Even verder stond van Merlen zijn fiets op te pompen.
Langzaam slenterde Eduard naar den schommel toe, waar de nichtjes aan 't spelen waren, maar ze waren nog niet in de rechte stemming, en Eduard was te veel uit zijn humeur om gezellig mee te doen.
"Waar ga jij naar toe?" riep hij even later tegen van Merlen, die met zijn fiets den tuin doorliep.
"Naar huis!" riep van Merlen terug, "'k heb om halfvier les!"
"Welke kant ga je?"
"Door 't bosch!"
"Wacht even, dan ga 'k mee!" van Merlen bleef staan, en Eduard vervolgde haastig: "zet jullie ook je hoed op, in 't bosch kunnen we veel leuker spelen dan hier bij dien vervelenden schommel!"
Tante Lina hoorde 't viertal de gang doorloopen en de voordeur dichttrekken, maar ze liet ze maar stilletjes gaan, blij met haar rustigen Zaterdagmiddag.
"Vond jij 't nou ook niet flauw?" vroeg Eduard aan van Merlen, toen de meisjes even voor een winkel bleven staan.
Van Merlen haalde zijn schouders op. "Och, voor mijn part hadden ze wel mee kunnen doen," zei hij, "maar als Wouters eenmaal zoo iets in zijn hoofd haalt geeft het je toch niks om er wat tegen in te brengen. Je bederft je eigen plezier en je wordt nog uitgescholden op den koop toe. Hugo is een veel leukere president dan hij."
"Hij heeft praats voor zes en 'n hoop lèf!" vulde Eduard aan, blij dat hij eens op Wouters kon schelden.
"Nou!" van Merlen knikte veelbeteekenend, "en Piet en Tersteeg doen hem alles na!"
In 't bosch zei van Merlen dat hij geen tijd meer had en door moest trappen.
"Saluut!" riep hij, en Lineke haalde een bal uit haar zak en vroeg of ze nu wat wilden gaan ballen.
"Hoedjebal!" zei Eduard, en met zijn hak trok hij een streep in 't zand voor de lijn. —
Pas om halfvijf gingen ze naar huis toe, rood en warm van het harde loopen, en Lineke legde de bloemen die ze geplukt had even in 't gras om haar hoed op te zetten. —
"Komen jullie eens hier!" riep Bep, die al vooruit geloopen was, en toen Eduard en Lineke bij haar stonden: "Kijk, een vogeltje!"
Ze bogen zich er alle drie over heen, en Eduard ging er bij op zijn knie liggen en nam 't voorzichtig op. "'t Is dood!" zei hij.
Nieuwsgierig keken Bep en Lineke er naar. "Nee," riep Lineke, "'t is niet dood, kijk maar, 't beweegt zijn pootje!"
Opeens begon 't vogeltje angstig te piepen.
"'t Is zeker uit 't nest gevallen," zei Eduard, "'t is nog een jong vogeltje, zie je wel?" en zacht streek hij met zijn vinger over 't kopje.
"'t Piept zeker zoo om zijn vader en moeder," fluisterde Bep; "arm klein vogeltje!" en Lineke vroeg: "Toe Edu, laten we 't mee naar huis nemen, dan kunnen we 't frisch water en eten geven, hier gaat het zeker dood!"
Eduard was opgestaan; nog steeds hield hij 't vogeltje zijn in zijn hand. "Ik vind 't natuurlijk goed om 't mee te nemen," zei hij, "maar hoe krijgen we 't thuis?" en tegen Lineke: "wil jij 't dragen, zeg?"
Lineke strekte haar hand uit, maar trok die haastig terug. "Doe jij 't maar liever," vroeg ze, "je houdt het nu óók zoo voorzichtig vast!"
Eduard ging naar 't pad terug en Bep en Lineke kwamen ieder aan een kant naast hem loopen, telkens naar 't vogeltje kijkend. 't Piepte nu niet meer, stil lag 't in Eduards hand, en met angstige, verschrikte oogjes keek het rond.
"Zielig klein dier!" zei Lineke medelijdend, en Bep vroeg nog eens: "Knijp je 't vooral niet, Eetje?"
Eduard schudde van nee, en langzaam ging het naar huis. —
"Kinderen, waar hebben jullie toch gezeten?" vroeg Tante Lina, toen ze eindelijk thuis waren.
"In 't bosch, Tante!" antwoordde Eduard, en Lineke legde uit: "We hebben een klein vogeltje gevonden, Ma, en nu wilden we het in een sigarenkistje met gras leggen en dan wat brood en melk om het te voeren, en ...."
"Ja, 't is goed," viel Tante Lina in de rede, "ga je gang, maar niet in de huiskamer alsjeblieft, breng 't maar in 't schuurtje."
Met een voldaan gevoel legde Eduard zijn viool in de vioolkist. Heerlijk vroeg was 't, nog geen acht uur, en hij had al drie kwartier gestudeerd. De etude ging goed, en 't menuet speelde hij ook bijna zonder fouten.
Eduard was 't eerst van allemaal naar beneden gegaan vanmorgen; terwijl hij aan 't studeeren was had hij de anderen langzamerhand ook hooren komen, maar ze hadden hem niet gestoord, en vlijtig had hij doorgespeeld, drie kwartier lang. Nu naar de huiskamer, en kijken waar ze allemaal zaten!
Maar hij vond er niemand; 't ontbijt stond klaar en 't theewater suisde gezellig, en hij wilde juist den tuin inloopen om eens te kijken of ze daar soms waren toen Tante Lina en Hugo binnen kwamen.
"Wel Edu, wat ben jij matineus!" zei Tante Lina, "'k wist niet wat ons overkwam toen we daar met vioolspel gewekt werden!"
"'k Was zoo vroeg wakker," vertelde Eduard, "en toen ben 'k maar opgestaan ook!"
Tante Lina begon boterhammen te snijden, en Hugo plaagde: "Ja, ja, als luie menschen vlug worden ...."
"Nou, ik vind me zelf gewoonlijk toch niet zoo heel erg lui," merkte Eduard op; "vindt u wel, Tante?"
"Nee, niet zoo héél erg," lachte Tante Lina, de thee opschenkend; "kijk eens wat op je bord ligt, Edu!"
Eduard keek nieuwsgierig naar zijn bord en nam de briefkaart op.
"Van Vader," zei hij, toen hij Vaders bekende letters op het adres ontdekte, en dadelijk draaide hij de kaart om en begon te lezen.
"Beste jongen,
Als je deze kaart krijgt zit ik alweer midden op zee en duurt het niet lang meer of ik ben weer bij je. In 't eind van de volgende week ga ik weer aan boord, en ik begin er erg naar te verlangen om weer thuis te zijn. Wat zullen we elkaar veel te vertellen hebben, he Pepi? Gisteren heb ik je brief gekregen waarin je schreef over 't comediespelen op zolder. Je kunt gezellig vertellen, hoor! Veel groeten van Vader. —
"Vader schrijft dat Vader gauw thuiskomt!" zei Eduard opkijkend, en tegen Oom Tom, die ook beneden gekomen was: "Weet u, wanneer Vader nu precies hier kan zijn, Oom?"
"Precies weet ik 't niet," antwoordde de Kapitein, "de aankomst van de booten verschilt wel eens een paar dagen, maar als 't een beetje wil zullen we je Vader over een week of twee wel zien verschijnen, denk ik."
"Vandaag over twee weken? Dus op een Donderdag?"
"Ja hoor, ik kan er geen eed op doen," lachte Oom Tom, "ik ben geen orakel!" en 't ochtendblad opnemend: "als je nu nog wilt dat je Vader in Genua een brief vindt moet je met schrijven niet al te lang meer wachten!"
Eduard knikte, en Tante Lina vroeg: "Heeft Vader nog iets nieuws te vertellen, Edu?"
"Nee Tante, niets nieuws." Even keek hij nog naar wat Vader geschreven had, toen gaf hij de briefkaart aan Tante Lina en zei: "U mag 't wel lezen als u wilt." En strak bleef hij Tante Lina aankijken tot zij de briefkaart gelezen had en hem zonder iets te zeggen aan Eduard teruggaf. —
"We zullen Edu missen," merkte ze even later op. —
"Komen jullie ontbijten?" riep Hugo tegen de kleintjes, en toen ze 't niet schenen te hooren liep hij zelf ook den tuin in en herhaalde, wat harder nu "Komen jullie ontbijten, zeg?"
Nu kreeg hij antwoord, en langzaam kwamen ze opdagen. Alleen Broertje sprong en kraaide even vroolijk als gewoonlijk, de andere drie keken stil voor zich uit, en 't eerste wat Lineke zei toen ze binnenkwam was: "O Edu, Hansje is dood!"
Eduards prettige stemming verdween opeens; "wat?" vroeg hij verschrikt, en Tommy zei nog eens na wat zijn zusje zooeven gezegd had: "Hansje is dood."
Hansje was 't vogeltje, dat ze Zaterdagmiddag in 't bosch gevonden hadden. Vier dagen lang was 't nog blijven leven, ze hadden 't in een leeg sigarenkistje gezet met wat frisch gras en 't mooiste dekentje uit Beps poppenwieltje, en ze hadden 't gevoerd met in melk geweekt wittebrood. Maar toen ze vanmorgen kwamen kijken had Hansje niet gepiept of zijn bekje open gedaan; heel stil was hij op 't gras in 't kistje blijven liggen, zonder zich te bewegen, en toen Lineke hem opnam was hij al heelemaal stijf.
Lineke deed 't heele verhaal met een treurig gezichtje.
"'t Is jammer," vond Tante Lina; "jullie hadt het ook maar liever in 't bosch moeten laten, dan waren de oude vogels het misschien wel komen voeren; melk en wittebrood is geen geschikt eten voor een vogeltje."
"Denkt u dat 't dan niet dood gegaan zou zijn?" vroeg Tommy.
"Lieve jongen, dat weet ik toch niet!" antwoordde zijn Moeder.
De deur ging open en Piet kwam binnen. Hij had zich verslapen vanmorgen, en Oom Tom keek van zijn courant op en zei: "'k Zou nog een beetje later beneden komen als 'k jou was!"
"'k Werd zoo laat wakker," verontschuldigde Piet zich, en hij begon aan zijn boterhammen; "wat zetten jullie allemaal tragische gezichten, wat is er voor narigheid gebeurd?"
"Hansje is dood," vertelde Bep.
Piet begon te lachen. "Zoo, is dat halfdooie beest eindelijk gecrepeerd," zei hij, "da's wel de moeite waard om zoo'n doodgraverssmoel ...."
Een hevige vuistslag op de tafel deed de kopjes rinkelen en verschrikt knipte Bep met haar oogen.
Piet zweeg plotseling.
"Alsjeblieft!!" barstte de Kapitein nijdig uit, "zulke taal kun je voor je houden, begrijp je! Die verkies ik hier niet te hooren, van jou niet en van niemand anders!"
Onverschillig haalde Piet zijn schouders op, maar hij zei niets meer, en op de klok kijkend begon hij te eten met een haast alsof hij minstens uitgehongerd was. Toen dronk hij zijn glas melk leeg, stond op, riep bij de deur "saluut!" dat voor iedereen bestemd scheen die er naar wilde luisteren, en vertrok. De Kapitein riep hem terug, maar Piet hoorde 't niet of deed alsof hij 't niet hoorde, en juist op het oogenblik dat Oom Tom de huiskamerdeur opende werd de voordeur door zijn zoon dichtgetrokken.
Met een gezicht dat niet veel goeds voorspelde ging de Kapitein weer in de courant zitten kijken.
Hugo begon zijn boeken bij elkaar te zoeken en ook de anderen maakten aanstalten om naar school te gaan.
"Moet Hansje daar nu maar zoo in dat kistje blijven liggen?" vroeg Bep, en Lineke antwoordde: "We zullen hem begraven, tusschen twaalf en twee, dan help je immers, Edu?"
"Ja goed," beloofde Eduard, en Tommy zei dat hij om twaalf uur hard naar huis zou hollen om een kuil te graven.
"Dan zal ík vanmorgen bloemetjes plukken," bedacht Bep, "in een mandje, als we met Juf gaan wandelen."
Eduard knikte, sjorde in de gang zijn tasch om, zette zijn pet op, stopte zijn handen in zijn zakken, en ging naar school.
Mal toch, dat hij het nu naar vond, dat 't vogeltje dood was. De kleintjes vonden 't ook wel akelig, maar die waren ook allemaal zooveel jonger dan hij. Piet lachte er om, had ze er al mee geplaagd sedert ze met Hansje thuis waren gekomen, en Hugo —nou, die vond zichzelf er natuurlijk veel te groot voor. En de andere jongens? Meertens of Theo? Och, natuurlijk zouden ze hem ook uitlachen; hij durfde ze 't immers niet eens te vertellen! Of durven wel, hij durfde 't best te vertellen, natuurlijk, maar hij deed 't niet, hij wilde 't niet eens vertellen, 't kon hem niks schelen of ze lachten of niet, ze hadden er niks mee noodig. Hij mocht denken wat hij wilde, dat hoefde hij aan niemand te vragen, en je kon er ook niets aan doen hoe je over iets dacht, of je iets naar vondt of niet, dat was nu eenmaal zoo. Zou hij nu heusch kinderachtiger zijn dan de andere jongens? Of zouden ze allemaal wel eens zooiets náár vinden zonder dat ze 't aan iemand wilden zeggen? Piet zeker wel niet, die lachte altijd maar om alles, maar Theo bijvoorbeeld, dat was nu weer een heel andere jongen ...
"Hei, Kerner, wacht even!"
Eduard keek om en bleef staan. 't Was van Hamel, die achter hem aan kwam hollen: "Heb je je sommen af?" hijgde hij al op een afstand.
"Ja," zei Eduard, die ze wonder boven wonder eens alle drie had kunnen maken, "'k vond ze nogal makkelijk."
"Wat heb je eruit?"
"Weet ik 't, denk je dat ik dat zoo lang onthoud?"
"Nou, kijk dan eens, dan kunnen we zien of we ze goed hebben!"
Maar Eduard liet zijn schrift kalm in zijn tasch zitten. "Zooveel kan 't me niet schelen, hoor, zal 'k wel zien als ik 't schrift terugkrijg," zei hij, "hebben jullie gisteren lang moeten blijven?"
"Tot halfvijf," vertelde van Hamel, "we hebben ons dood gelachen, we moesten regels schrijven, en Snijders ging de klas uit; nou, die regels waren in twintig minuten klaar, en Snijders arriveerde nog steeds niet, en toen heeft Wim Reinders allerlei moppen zitten vertellen, we waren gewoon slap, en Groeneveld schreef onder zijn regels: 'Dag mijnheer Snijders, ik ga maar vast weg. Tot morgen.'"
"En ging hij echt weg?" vroeg Eduard.
"Welnee, dat durfde hij met al z'n branie natuurlijk niet, hij liet 't staan tot Snijders eindelijk weer binnenkwam, en toen veegde hij 't gauw uit; maar Snijders zag 't net nog, en Groeneveld wou niet zeggen wat er gestaan had, en Wim Reinders en ik zaten maar te lachen."
"Nou en toen?"
"Nou, toen niks meer, Snijders was woedend, maar daar gaven we natuurlijk geen cent om, en ..."
"Zeg, laten we een beetje doorloopen," viel Eduard, die op de torenklok gekeken had, hem in de rede; "'t is twee minuten!"
En samen zetten ze 't op een hollen, tot ze eindelijk buiten adem bij school waren en Beek de deur voor hun neus dicht deed.
Eduard belde aan. "Zoo'n mispunt," zei hij.
"Ga nu gauw mee, Eetje!" vroeg Bep, toen 't koffiedrinken afgeloopen was, "ik heb een heeleboel bloemetjes geplukt!"
"En ik heb gehelpt!" voegde Broertje er bij, "en Tommy heeft een kuil gegraafd!"
"Wat gaan jullie in vredesnaam uitvoeren?" vroeg Piet, en toen, alsof hem opeens een licht opging: "Groote goedheid, daar gaan ze me nou die dooie vogel begraven! Daar moet je toch ook wel niet goed je weet wel voor zijn!" en veelbeteekenend wees Piet naar zijn voorhoofd. "Waarom keilen jullie dat dooie beest niet over de heining?"
"Omdat we 't begraven gaan," zei Eduard kort.
Piet begon te grinniken. "Heel aardig maar toch niet erg!" plaagde hij.
"Piet, denk er om wat Papa vanmorgen gezegd heeft!" waarschuwde Tante Lina.
"'k Druk me nu anders heel betamelijk uit!" mopperde Piet.
De vier kleintjes waren al naar 't schuurtje toegegaan, en ook Eduard liep den tuin in, maar Tante Lina riep hem terug.
"Heb jij vanmorgen de karaf op je waschtafel gebroken, Edu?"
"O, ja, da's waar ook!" zei Eduard; hij had aan de heele karaf niet meer gedacht.
"Jullie zijn toch ook altijd zoo vreeselijk onvoorzichtig," bromde Tante Lina, "'t is altijd smijt maar toe, om de haverklap breekt er iets ..."
"Zoo, is die ook al ter ziele," plaagde Piet, "nou, je gaat toch aan 't begraven, nou kun je de treurige overblijfselen van die karaf meteen een plechtige uitvaart bereiden!"
Eduard gaf geen antwoord meer en liep naar de kleintjes toe. Alles verveelde hem opeens gruwelijk, en Piet was nog 't vervelendste van de heele boel.
"Kijk eens!" riep Lineke. —
Daar lag 't vogeltje, op een bedje van gras en bloemen. "Ligt hij zoo niet lief?" vroeg Lineke, terwijl Eduard keek, "nu willen we het kistje verder heelemaal met bloemen opvullen, en moeten we dan de deksel er los opleggen of vasttimmeren?"
"Laten we er maar liever een paar spijkers inslaan," vond Eduard; "is de hamer hier?"
Lineke begon bloemen in het kistje te leggen en Tommy haalde den hamer en wat kleine spijkertjes.
"Er blijven nog een heeleboel bloemen over!" zei Bep, en "nou, die kunnen we dan straks over de kuil strooien," antwoordde Lineke, terwijl ze de deksel op 't kistje hield en op Eduard wachtte.
En Eduard nam den hamer en begon het eerste spijkertje er in te slaan. "Doe je 't voorzichtig, Eetje?" vroeg Beppie, met tranen in haar groote blauwe oogen.
Eduard knikte, en zwijgend keken ze er alle vier naar hoe hij de spijkers eén voor eén opnam en in het kistje sloeg.
"Nou is 't klaar," zei hij eindelijk, en hij legde den hamer neer. —
Toen nam Lineke het kistje op en bracht het naar den kuil toe.
"'t Is hier een mooi zonnig plekje, he?" vroeg Tommy, en "arm klein vogeltie," zei Broertje zacht.
En Lineke zette het kistje in den kuil en Tommy schepte de aarde er overheen; op 't kleine heuveltje liet Bep al de bloemen uit haar schortje vallen. —
"Kinderen, zijn jullie nog niet naar school? 't Is kwart voor twee!" riep Tante Lina uit de huiskamer.
"Ja Ma, we gaan al," riep Lineke terug, en ze nam Bep en Broertje elk bij een hand en bracht ze op een sukkeldrafje naar de zandhoop toe.
"Gaan jullie wat zandtaartjes bakken," zei ze, "maak er maar een heeleboel, en erge mooie, dan komen we om vier uur bij jullie koopen! Dag!"
Tommy was al weggehold, doodsbenauwd voor te laat komen.
Eduard ging zijn fiets uit de gang halen; je hoefde hier nooit te vragen of je mocht fietsen of niet, je deedt altijd maar waar je zelf zin in hadt.
Aldoor nog moest hij denken aan 't vogeltje, dat ze Zaterdagmiddag uit het bosch hadden meegebracht; in zijn hand had hij 't mee naar huis genomen, een klein, warm, beweeglijk diertje; nu was het dood, en koud, en stijf; ze hadden het begraven, en nooit zouden ze 't weer terugzien. Zou het zijn warme nestje en het bosch hebben gemist? Zou het naar de oude vogeltjes terugverlangd hebben? Zeker had het zich hier wel heel eenzaam en verlaten gevoeld; en nu was het dood gegaan.
Eduard opende de voordeur om zijn fiets naar buiten te rijden. En opeens dacht hij aan zijn Moeder; aan die laatste vreeselijke dagen, toen Moeder zoo heel erg ziek was geweest, en aan dien ochtend, toen hij wakker werd en Vader bij zijn bed stond, die hem vertelde, dat Moeder niet meer leefde ....
Eduard wipte op zijn fiets en reed naar school. Eerste uur rekenen en tweede uur geschiedenis; ba, stom-vervelende middag!
"Dag Pa! Dag Maatje! Dag! Dag!" en telkens keken ze nog eens om, de vier kleintjes, en dan wuifden ze tegen Oom Tom en Tante Lina, die op de stoep de kinderen stonden na te kijken. 't Was een grappig gezicht om ze daar met hun vieren zoo deftig te zien wegstappen naar de verjaarpartij, waar ze zich al de heele week op verheugd hadden, Lineke en Bep in de nieuwe lichtblauwe jurken en de twee kleine jongens in de schoone witte matrozenpakjes; bij den hoek bleven ze nog even staan om nog eens allemaal tegelijk te wuiven — toen waren ze verdwenen.
Lachend gingen Oom Tom en Tante Lina weer naar binnen. In de gang waren de jongens bezig zich klaar te maken voor een fietstocht. —
"Waar hebben jullie mijn portemonnaie toch gelaten?" vroeg Piet; "ik weet zeker dat er nog drie maffies en een paar centen in zaten, en we moeten toch geld bij ons hebben!"
"Die zul je zelf wel ergens gelaten hebben!" antwoordde Eduard; "zeg, hebben jullie de zuurtjes soms gezien?"
"Ja, die heb ík soms gezien," zei Hugo, "de zak tenminste, die ligt binnen op den schoorsteenmantel, maar stop ze niet in je blouse of zoo, want dan kleeft het heele partijtje aan elkaar."
"'k Zal ze in mijn fietstaschje douwen," bedacht Eduard, "neem jij nog een jas of zoo iets mee?"
"Ja, 'k zal gek zijn," zei Hugo, stevig op 't zadel van zijn fiets drukkend om 't wat lager te zetten, "er is notabene geen wolkje aan de lucht!"
"Nou heb ik nog altijd m'n portemonnaie niet!" mopperde Piet.
"Daar kan ík toch niks aan doen!" merkte Eduard op, en Hugo adviseerde zijn broer om nu eens met zijn oogen inplaats van met zijn neus te kijken.
"Hij zal in den zak van je andere broek zitten!" zei Tante Lina, "ga boven maar eens kijken, en trek dan meteen je laarzen aan, met die oude fietsschoenen kun je niet uit, de lappen hangen er bij!"
"Nee dàt doe 'k niet," verklaarde Piet kwaad, "met laarzen kun je niet fietsen!"
Maar de Kapitein, die zwijgend had staan toekijken, was 't niet met zijn zoon eens. "Nonsens!" beweerde hij, "je doet het wél, dat eeuwige tegenspreken van jullie!"
"Ik heb ook geen tijd meer, we moeten weg," bromde Piet, maar zijn Vader viel hem in de rede: "Je hebt gehoord wat Mama gezegd heeft, he? En anders kun je thuis blijven! Alsjeblieft!" En mopperend ging Piet naar boven; 't was toch te mal om je door dat gezeur je heele prettige Woensdagmiddag te laten bederven!
"Nou, ik ben klaar!" zei Eduard, de fietspomp neerleggend, en hij draaide 't ventieldopje van 't achterwiel weer vast; toen bracht hij zijn fiets naar buiten. "Moeten jouw banden ook nog opgepompt, Huug?"
"Nou, een ietsje mogen ze nog wel hebben. Wil jij 't even doen, zeg? Dan kom ik ook dadelijk."
Tante Lina en Oom Tom waren weer naar de huiskamer gegaan, en Eduard begon de banden van Hugo's fiets op te pompen. Terwijl hij bezig was hoorde hij de andere jongens al aan komen rijden, hard tegen elkaar roepend en lachend; daar sprongen ze alle vier van hun fietsen af, en "komen jullie?" galmde 't door de gang.
"Ja, we zijn klaar!" riep Hugo terug, en haastig kwam hij aanhollen; even drukte hij zijn duim op de fietsbanden; "nou, ze zijn kei, hoor!" zei hij tegen Eduard, "'t is prachtig zoo!" en met zijn fiets de voordeur uitgaande: "Dag Pa, dag Ma!"
"Dag Oom, dag Tante!" riep Eduard.—
"Zeg, waar blijft dat lieve broertje van je?" vroeg Wouters aan Hugo.
"Nou, die zal direct wel arriveeren," antwoordde Hugo; "de liefheid kun je anders van me cadeau krijgen!" —
"Zoo Kernertje! Ga jij ook mee?" vroeg Tersteeg, en: "Ja, als jij 't goed vindt tenminste," lachte Eduard, die al op zijn fiets was gewipt en zich aan de lantaarnpaal vasthield om op de anderen te wachten.
"Nou, dat is maar zoo-zoo," zei Tersteeg met een ernstig gezicht, "dan mag je wel heel zoet zijn, hoor!"
"En doen wat jij zegt zeker!" voegde van Merlen er bij. "Laat je niet voor de gek houden, Kerner!"
"Zoo, is hij weer aan 't opsnijden?" vroeg Ronner, een speciale vriend van Hugo, en plagend trok hij Tersteeg aan zijn dasje.
"Toe, hou je klavieren thuis!" schreeuwde Tersteeg.
Met veel drukte kwam Piet het huis uitstormen; zijn fiets rammelde over de keien, en 't aan de anderen overlatend om de deur dicht te trekken sprong hij op, trapte met veel vaart het troepje bij de lantaarnpaal voorbij, en riep achteromkijkend: "Zie je wel, nou ben ik nog het eerste van allemaal! Wat zijn jullie toch vreeselijk aan 't teuten, zeg!"
Lachend kwamen de jongens hem achterna.
"Nou allemaal naast elkaar!" commandeerde Hugo, "en dan allemaal een hand op den schouder van je buurman!"
Ze vulden bijna de heele breedte van de straat, de zeven fietsen, en telkens keken de menschen, tot groot plezier van de jongens; en iedere keer sloot de rij zich weer aan als ze zich even hadden moeten verdeelen om een rijtuig of een auto door te laten.
"Zeg lui! Bij de Dooi gaan we chocola koopen!" riep Ronner.
Van die naam had Eduard nog nooit gehoord; "wat is dat voor een winkel?" vroeg hij.
"Weet je dát niet eens? Komt zeker omdat je nog niet op de Burger bent," zei van Merlen, "'t is die winkel aan 't eind van de straat, de Vries heet hij, maar we noemen hem altijd de Dooi, de meeste jongens weten geloof ik niet eens dat hij de Vries heet!" en tegen Ronner: "Fuif jij op chocola, zeg?"
"Zeker," antwoordde Ronner. —
"Vooruit lui, allemaal naar binnen," grinnikte Piet, van zijn fiets springend. Met veel gerammel werden de fietsen tegen den muur gezet, en Wouters gooide de winkeldeur open.
Met een beetje dringen konden ze er alle zeven in. "Haring in een ton!" smoesde Piet.
"Nee, sardientjes in een blikje!" proestte Tersteeg.
"Meneer de Dooi, hebt u nog chocola?" informeerde Ronner, over de toonbank hangend.
"Wilt u een tablet hebben?"
"Toe, schei uit," zei Ronner tegen Wouters, die hem tegen zijn arm stond te stompen, "he, wat zegt u? O ja, een tablet."
"Een tablet — wat een pret," dichtte Piet.
"'n Leuke zet," beweerde van Merlen, en proestend vervolgden de jongens:
"En zoo net!"
"Stop 'm onder je pet!"
"Dan wordt-ie vet!"
"Deze is van vijftien cent," zei de winkelier, de pakken chocola op de toonbank uitstallend en meteen zijn best doende de jongens alle zeven in het oog te houden, "en deze van twintig cent, vijfentwintig cent, dertig cent ..."
"Hoeveel is die?" wees Ronner aan.
"Vijftien cent."
"Wat zegt u?"
"Vijftien cent."
"Da's drie keer," zei Hugo half hard.
Ze stonden allemaal met vuurroode gezichten te stikken, en Ronner vroeg, en hij moest twee keer opnieuw beginnen omdat hij niet verder kon van 't lachen: "Is dat erg gemeen goed?"
De winkelier werd kwaad. "De kwaliteit van de andere is natuurlijk beter," zei hij, "maar die van vijftien cent is ook heel goed."
"Nou, laten we dan die 'ook heel goede kwaliteit' maar nemen," vond Ronner, en hij haalde wat klein geld uit zijn broekzak en begon de vijftien centen op de toonbank uit te tellen.
"Wat heb ik een mooi kalotje op," grinnikte Piet, maar nu had "Meneer de Dooi" er genoeg van, en hij schold het heele partijtje de winkel uit; lachend stoven de jongens naar buiten, en even later trapten ze er weer lustig op los.
"Nou twee aan twee en de rest in troepjes!" schreeuwde Ronner, want de weg werd nu te smal om allemaal naast elkaar te rijden, en zelf gaf hij het voorbeeld door met Hugo vooraan te gaan. "En nou eens een beetje doortrappen, lui, anders komen we nooit bij 't kristallen paleis."
't "Kristallen paleis" was 't doel van de tocht, een open plek ergens in de bosschen, die door de jongens zoo gedoopt was; 't eenige bizondere dat je er zag was een vervallen hoop steenen, als treurig overblijfsel van het kristallen paleis, dat daar in vroeger eeuwen gestaan moest hebben. —
In koor de nieuwste straatdeun fluitend fietsten de jongens verder, langs villa's en groote tuinen en vijvers met overhangende boomen, en daartusschen weilanden met koeien, waarover de zon vroolijk scheen.
Eduard genoot; wat was 't ook een prachtige dag voor een fietstocht! Zoo heerlijk frisch en lekker was 't hier buiten, je voelde je zoo echt vrij, en 't hinderde toch ook eigenlijk niets dat de jongens allemaal ouder waren dan hij, ze waren toch wel leuk, en zulke geestige dingen konden ze zeggen, zooals straks bij de Dooi; 't was toch vreeselijk moppig om zoo met je allen uit te zijn, en dan straks de proviand opeten en spelen bij 't kristallen paleis ...
"Hoe is 't toch met 't hol van de Manahawaas?" vroeg van Merlen naast hem.
"O, best!" zei Eduard lachend, "maar we hebben er niet veel meer aan gedaan, de boel ligt er nog net zoo; we moeten 't op een andere keer maar eens vervolgen, he?"
"Nou, daar zal wel niet veel meer van komen," dacht van Merlen, "laten we liever een fietsclub oprichten, en dan geregeld tochtjes met elkaar maken, dat doen ze in de vierde ook."
"Ja, dat zou fijn zijn!" vond Eduard, en hij philosopheerde er over of ze 't goed zouden vinden dat Theo dan ook meeging; de volgende week zou Theo de beloofde fiets krijgen.
"Die vierde is zoo'n echte leuke klas!" vertelde van Merlen, en hij begon een verhaal te doen over de vierde-klassenaren, hoe die laatst mokkataartjes besteld hadden en ze op school hadden laten bezorgen met het adres: "aan de dames en heeren van de vierde klas." — "Nou was de mop dat ze 't laatste uur een leeraar hadden, die 'mokkataartje' genoemd wordt. Nou, tusschen de uren in bracht Laatsemaar 't zaakje binnen, en toen draaiden de jongens de klas van binnen af, en hielden uitdeeling; één taartje legden ze heel voorzichtig op een wit papiertje, en zoo zetten ze het op de tafel waaraan 'mokkataartje' zitten moest. Die had in die tusschentijd al aan de buitenkant tegen de deur staan trommelen, ze dachten tenminste dat 't 'mokkataartje' was, en een van de lui die 't dichtst bij de deur zat draaide de sleutel weer om en vloog toen als een haas in z'n bank. En daar komt me inplaats van 'mokkataartje', van Leeuwen binnen! Ze schrikten zich gewoon dood! 'Waarvoor was die deur op slot?' vroeg van Leeuwen woedend, maar natuurlijk kreeg hij geen antwoord; ze zaten allemaal met hun mond vol tanden of liever vol mokkataartje, want dat durfden ze van schrik niet eens door te slikken. En toen ging van Leeuwen naar de tafel toe, en daar zag hij dat taartje liggen; je hebt er gewoon geen flauw idee van hoe razend hij was! Hij zei niks, maar begon met de les, want 'mokkataartje' was ziek en daarom viel van Leeuwen zelf in, en om vier uur — toen barstte de bom los! Wel een half uur duurde 't, en 't grapje heeft ze nog een heele Woensdagmiddag gekost ook! Met z'n allen moesten ze terugkomen! Als jij 't volgend jaar op de Burger bent ..."
"Maar ik ga niet naar de Burger," viel Eduard hem in de rede, "ik ga naar 't gymnasium!"
"Da's wat anders," zei van Merlen; "enfin, daar kun je ook wel pret hebben, maar je hebt er nooit zulke groote klassen." —
"Links om!" klonk het commando, en netjes zwenkten de fietsen den hoek om, den duinweg in. Voor ze uit, op zij, zoo ver ze zien konden, overal zonnige duinen, en daarboven de effen, helderblauwe zomerlucht.
Eduard haalde diep adem; wat was 't een prettige, heerlijke dag! En over een week kwam Vader weer thuis, en dan werd alles nog veel plezieriger! Hij bedacht opeens dat hij nog niet naar Genua geschreven had; vanavond, als 't huiswerk af was, wilde hij 't dadelijk doen!
't Was hier hard werken voor de jongens, want aldoor steeg de weg, en ze moesten stevig trappen voor ze eindelijk boven waren. —
"Zeg lui, ik verga van den honger!" riep Tersteeg, "laten we nou eerst eens een stukkie eten!" En hij sprong van zijn fiets en veegde zijn voorhoofd af.
Met hun allen gingen ze op de bank zitten, Eduard met Piet en van Merlen op de leuning, en even bleven ze uitblazen; in de verte schitterde de zee, een smalle strook was hier te zien, en heel ver weg, op zij, waren de vuurtorens, twee kleine, nevelige staafjes.
Ronner verdeelde de chocola en Eduard gaf de zuurtjes door, en met hun allen hadden ze pret om een paar fietsrijders, die hijgend den weg optrapten die ze daarnet zelf gekomen waren.
"Die rekenen zeker ook op 't bankje hier," merkte Eduard op.
"Wie 't eerst komt, 't eerst maalt," lachte Wouters.
Hugo, die aldoor naar de fietsrijders gekeken had, herkende ze opeens. "Hou je gezicht," zei hij, "'t zijn de van Weels," en tegen Ronner: "laten we ze eens even vragen hoe ver zij met hun planten zijn, Ron!"
Eduard had zich van de bank laten glijden om zijn fiets eens even onderhanden te nemen. 't Ding had onderweg aldoor gerammeld, en nu wilde hij toch eens kijken waar dat aan lag. —
Zóó druk was hij er mee bezig, dat hij niet gemerkt had hoe Hugo en Ronner, druk pratend, met de jongens van Weel mee waren geloopen, het steile pad naar beneden, en hoe van Merlen over 't prikkeldraad was geklommen om in de struiken naar een vogelnest te zoeken.
Dit alles drong pas tot hem door toen de drie anderen naar hem toe waren gekomen, en toen Wouters, nadat ze even naar Eduard hadden staan kijken, opeens zei: "Zeg Kerner, we gaan den heuvel af-fietsen, jij bent het eerst aan de beurt, we hebben er om geloot!"
Eduard keek op. "De heuvel af-fietsen?" vroeg hij, "dank je feestelijk, dat is me te gevaarlijk."
"Kom, probeer het maar eens," zei Piet, "wij doen 't ook!"
"Nou, gaan jullie dan maar eerst."
"Welnee, we hebben er eerlijk om geloot, jij bent het eerst aan de beurt," beweerde Tersteeg, en tegen de andere twee: "Zie je nou wel dat hij niet durft?"
"Ik durf best, maar ik doe 't niet," hield Eduard vol.
"Ja, dat snappen we," hoonde Wouters, en hij draaide zich om; "kom lui, dan zullen we met ons drieën wel overloten. He, die Kerner is nou toch ook zoo'n vervelende knul!"
Eduard keek ze na terwijl ze langzaam weer naar de bank toeslenterden. Was hij nou heusch zoo laf? En was er ook eigenlijk wel zoo veel aan te durven? Nou ja, de weg was steil, en hij had een freewheel, maar er zaten toch ook remmen aan z'n fiets, en hij kon 't minstens even goed als de anderen. Vooruit, hij zou ze dan wel eens laten zien dat hij wél durfde, en dat hij 't kón ook, en dat hij geen vervelende knul was!
En met een heel bleek gezicht, maar vastbesloten riep hij tegen de jongens bij de bank: "Houden jullie maar op met je geloot, ik zal 't doen!"
"O, hij bedenkt zich," zei Tersteeg, "nou, gauw dan maar, we zullen tot drie tellen, wie 't in den kortsten tijd doet krijgt een zuurtje." En Wouters haalde zijn horloge te voorschijn en telde hardop: "Een, twee, drie!"
En Eduard sprong op zijn fiets. Of hij 't won kon hem niet schelen, maar doén zóu hij het! Nu remmen, aldoor remmen, zooveel mogelijk! De rem van 't achterwiel werkte niet goed meer, maar die van 't voorwiel ging prachtig, en langzaam gleed de fiets naar beneden, den heuvel af.
Plotseling knapte er iets; Eduard schrikte er van, begreep niet dadelijk wat 't was, voelde alleen maar, dat hij de rem niet meer vast had .... met een vreeselijke vaart ging 't verder; aldoor vlugger — zoo stevig mogelijk klemde hij zijn handen om het stuur — vasthouden maar! Daar was de bocht — opeens zag Eduard niets meer, 't was of alles om hem heen begon te draaien — waar was de weg? Welke kant moest hij uit? Vaag drong nog een verward gegil tot hem door — een ontzettende schok volgde — toen niets meer.
"Nee, hij is niet dood, kijk maar, hij beweegt zijn been!" zei een van de jongens.
Eduard opende zijn oogen even, maar dadelijk deed hij ze weer dicht — vlak voor zich had hij 't verschrikte gezicht van Piet gezien, en daarachter de andere jongens — wat was er gebeurd?
Hugo had zich over hem heen gebogen en probeerde voorzichtig hem op te tillen — Eduard schreeuwde 't opeens uit van pijn: "Mijn arm!" gilde hij.
"Zoo schieten we niet op," zei Hugo, "hij kan wel ik weet niet wát gebroken hebben. Piet, wil jij niet eens even 't dorp infietsen en kijken of je ook ergens een dokter kunt vinden, en willen jullie 't een van allen thuis gaan vertellen? Maar niet zeggen dat hij bijna dood is of zoo iets, zeg maar dat hij zijn voet verstuikt heeft bijvoorbeeld, daar zullen ze wel geen flauwte van krijgen!" En toen Ronner weg wilde rijden: "Nee Ron, blijf jij alsjeblieft hier, laat een van de anderen maar gaan!"
"Heusch Tante, u kunt best allemaal naar bed gaan!" zei Eduard; "er hoeft heusch niemand voor me op te blijven, ik ben alweer bijna beter en morgen kan ik wel weer opstaan ook!"
"Nu, dat zullen we morgenochtend wel eens zien," antwoordde Tante Lina glimlachend. "Maar als je dan met alle geweld alleen wilt blijven zal ik je een nachtlichtje brengen, dan is het hier in ieder geval niet zoo pikdonker als je soms wakker wordt."
"Och, maar dat is heelemaal niet noodig," vond Eduard, "ik slaap immers altijd in 't donker!"
"Ja, je bent nu wel een heele held," lachte Tante Lina, "maar dan zet ik toch op 't portaaltje een lichtje neer, hoor! En dan zullen we de deur half open laten, kijk, zoo! En als je dan iets noodig hebt moet je ze maar een van allen roepen, Edu; roep Hugo maar, die wordt altijd nogal gauw wakker!"
"Ik wou m'n horloge graag nog hebben," zei Eduard, en Tante Lina keek even rond en nam het van de tafel; "waar moet ik het laten?"
"Onder mijn kussen, en dan een glas water bij mij." Tante Lina zette het glas water op het nachttafeltje naast Eduards bed en schoof het horloge voorzichtig onder zijn kussen. Toen ging ze naar beneden. —
Oom Tom kwam ook nog even naar zijn neef kijken. "Hoe is 't met de patient?" vroeg hij.
"Goed Oom!" antwoordde Eduard dadelijk.
"Doet de arm geen pijn meer?"
"Nee, ik voel er nu bijna niks meer van!"
"Mooi zoo! Nu probeeren om gauw te gaan slapen, hoor! Je niet wakker laten houden door de wind!"
"Waait het zoo?" vroeg Eduard verbaasd; "'t was vanmiddag zulk prachtig weer!"
"Ja, maar na vieren is de wind erg opgestoken, je kunt het wel hooren als je even stil bent;" — Oom Tom zweeg even en Eduard luisterde.
"'t Stormt bijna, geloof ik," zei hij.
"Nou, zoo erg is 't niet," lachte Oom Tom, "'t lijkt meer dan 't is! Maak nu maar dat je gauw slaapt, dan wed ik dat je morgen weer een heele kerel bent!"
Maar Eduard sliep nog lang niet; 't was ook nog veel te roezig in zijn hoofd; zoo'n vreeselijke verwarring was 't opeens geweest, toen hij daar onder aan dien heuvel lag, met die afschuwelijke pijn in zijn arm, en de andere jongens er allemaal omheen met hun verschrikte gezichten — en 't duurde zoo akelig lang voordat Piet met een dokter terugkwam. — Maar eindelijk, eindelijk was de dokter toch gekomen, — o, hij had het uitgegild van pijn toen de dokter in zijn arm gevoeld had, — 't was vreeselijk geweest! "Gebroken," had de dokter gezegd, "moet dadelijk gezet worden!"
En later, toen hij werkelijk aan 't zetten toe was: "'t Zal wel een beetje pijn doen, maar niet schreeuwen, hoor!"
Verschrikkelijke pijn had 't gedaan, Eduard rilde nog als hij er aan dacht, en heel stijf had hij zijn tanden in zijn lippen gedrukt, en zonder dat hij 't wilde waren telkens groote tranen in zijn oogen gekomen; maar geschreeuwd had hij niet; zouden de andere jongens het dapper van hem vinden, dat hij niet geschreeuwd had? Och, maar ze hadden niet gevoeld hoeveel pijn het deed, en natuurlijk hadden ze gezien dat hij huilde! Maar Vader zou hem toch zeker wel flink gevonden hebben als Vader 't wist; hij had toch ook zijn best gedaan een moedige jongen te zijn. — Wat was dat ook weer? Wie had dat gezegd? Wanneer zou dat geweest zijn? Even was 't, of hij niet meer kon denken, — wat beteekende het dan toch? En in zijn gedachte herhaalde hij weer de woorden: "Zul je je best doen een moedige jongen te zijn?" — Nee, 't was niet "een", 't was iets anders, wát was 't? Eduard voelde weer tranen in zijn oogen komen, en nog eens probeerde hij te denken — och, wie kon hem dat nu toch zeggen, wie wist 't dan toch? Nee, hier wisten ze 't niet, hier wisten ze niks — Vader wist 't, Vader begreep zooiets altijd dadelijk — Vader, wat was dat dan toch, van die moedige jongen?
Eduard deed zijn oogen dicht: ja, daar was Vaders gezicht, daar was hij ook weer in Vaders kamer, daar begon Vader te praten; — wat zei Vader? Nu goed luisteren — duidelijk zag hij Vaders lippen bewegen: "Eddy, zul je je best doen Vaders moedige jongen te zijn?"
Daar was 't! Nu wist hij 't weer: "Zul je je best doen Vaders moedige jongen te zijn?" — Heel, heel dikwijls was hij niet moedig geweest, maar dit zou hij dan toch aan Vader kunnen vertellen, dat hij niet geschreeuwd had toen zijn arm gezet werd; — dat was immers moedig? Wie had gezegd dat het moedig was? Daarnet zei iemand dat toch — o ja, de dokter had het gezegd, de dokter had het zélf verteld aan Tante Lina — "hij heeft zich ferm gehouden, nu hebben we het ergste gehad!" — 't Ergste was nu voorbij; o, een heerlijk gevoel was 't geweest, toen hij eindelijk hier in bed lag, toen hij heel stil, heel rustig kon blijven liggen; — 't had ook nog zoo vreeselijk lang geduurd voordat hij thuis was, die akelige lange rit in het rijtuig, waar maar geen eind aan kwam, met de dokter en Hugo, toen hij maar aldoor zijn oogen dicht gehouden had; en 't was zoo ongemakkelijk geweest! En toen die drukte hier in huis, ze waren allemaal zoo geschrikt, en ze hadden toch dadelijk gedacht dat 't erg was, al was van Merlen ook gaan zeggen dat 't niets beteekende. Eduard hoorde beneden een deur open en dicht gaan, toen volgde een zacht gestommel op de trap — er kwam iemand met licht naar boven — o, dat was 't nachtlichtje waarover Tante Lina al iets gezegd had — wie kwam 't nu brengen? Was 't Tante Lina zelf? Nee, zeker was 't Juf. — Eduard hoorde hoe 't nachtlichtje heel zacht op 't portaaltje werd neergezet — de juffrouw was straks ook zoo stil naar boven gekomen, toen de kleintjes naar bed gingen, en bij 't uitkleeden had hij ze ook bijna niet gehoord; anders maakten ze altijd zoo'n lawaai, maar zeker waren ze ook geschrikt. Wat zouden Lineke en Bep wel gezegd hebben, en de kleine jongens? Zouden Hugo en Piet nog niet naar bed gaan? O nee, 't was pas half negen ... nu niet meer denken, maar slapen; — waar dacht hij daarnet nu ook weer aan, voordat 't nachtlichtje daar stond — aan 't rijtuig — nee, dat was toch niet 't laatste — o ja, van Merlen die 't was gaan zeggen — van Merlen was een leuke jongen, hij was er ook niet bij geweest toen ze hadden gezegd van dat naar beneden rijden — "ik durf best, maar ik doe het niet" — o, had hij het ook maar niet gedaan, had hij maar volgehouden dat hij niet wilde, dát was moedig geweest, en dat hij gegaan was, was laf! Hij was heelemaal niet Vaders moedige jongen geweest — had hij toen hij op het punt was om naar beneden te rijden maar aan Vader gedacht, misschien had dat hem wel geholpen, misschien had hij 't dan wel niet gedaan! Of had het vanmorgen nu maar dadelijk zoo gewaaid, dan waren ze heelemaal niet gaan fietsen, en dan was er ook niets gebeurd — nu woei het, heele vlagen waren 't, maar 't was nu te laat — waar zou de fiets gebleven zijn? Hadden de jongens hem vergeten? Zeker was hij heelemaal kapot; hij had er nog niet eens aan gedacht om 't te vragen — straks roepen tegen Hugo en Piet als ze boven kwamen. Nee, alleen Hugo roepen — als de fiets kapot was moest hij zoo gauw mogelijk gemaakt worden, — hij kon hem niet missen; — of ja, nu wel, hij kon nu toch niet rijden — hoe lang zou 't wel duren? Een dag, twee dagen, drie, vier, vijf, zes .... wat zes? — O ja, dagen, zes dagen — zou 't zes dagen duren? Wat? 't Maken van de fiets? Of 't in bed liggen? Wat zei de dokter? Hoeveel dagen? Zes dagen, zeven dagen, acht, negen, tien ....
Onrustig flikkerde 't nachtlichtje, telkens bijna uitwaaiend als een hevige windvlaag langs 't huis streek; hoe laat was 't nu? Waren Hugo en Piet al naar bed? — Eduard luisterde — stil, akelig stil was het in 't heele huis — had hij lang geslapen? 't Kon best midden in den nacht zijn; buiten joeg de wind door de boomen en langs de muren — 't was nu nog veel erger dan straks, zeker had hij toch nogal lang geslapen — sloeg er nu maar eens een klok! En zijn lippen waren zoo akelig droog — o, maar 't glas water stond naast hem; — even probeerde Eduard zich op te richten, maar dadelijk zakte hij weer in 't kussen terug — 't deed pijn; was 't hier maar niet zoo donker, dan kon je tenminste op je horloge kijken — 't nachtlichtje op 't portaaltje gaf haast niets; en hij had zoo'n dorst! Toch nog eens probeeren om te drinken — voorzichtig haalde hij 't glas naar zich toe; nu ging 't beter — he, dat was wel heerlijk frisch, maar iedere beweging deed pijn — nu verder stil blijven liggen. —
Weer loeide een windvlaag langs 't raam, en weer flikkerde 't lichtje. Nu stormde 't dan toch wel —zoo angstig hard was 't aldoor — en wat zou 't op zee vreeselijk weer zijn! Eens was hij op een stormachtigen dag aan 't strand geweest met Vader; hooge golven met groote witte schuimkoppen, en daarboven die heel donkere, zwarte lucht — maar dat was nog overdag geweest, nu was 't midden in den nacht, nu was 't heelemaal pikdonker, niets zou je zien, alleen zou je 't hooren, 't slaan van de golven en 't geloei van den wind — en midden op zee was Vader, heel ver weg was 't schip nog, midden in den storm — zou Vader ook de golven tegen 't schip hooren slaan en zou Vader ook 't gieren van den wind hooren? Zou Vader ook wakker zijn, en nu, op 't oogenblik, aan hem denken? Zeker zou Vader denken dat hij kalm sliep, en Vader zou zelfs heelemaal niet vermoeden hoe hij hier wakker lag, met een gebroken arm! Wat zou Vader 't akelig vinden als Vader weer thuis kwam — natuurlijk zou Vader denken dat hij zijn jongen al aan 't station zou vinden; — maar Vader zou hem niet zien, en dan zou Vader hier komen en hooren dat hij ziek was, en dan zou Vader dadelijk naar boven gaan — wat kráákte daar op de tráp? —
Nee, 't was niets. —
Dat was zijn straf, dat Vader hem zóó zou moeten vinden, met zijn gebroken arm, en 't was allemaal zijn eigen schuld — dat had de dokter ook nog gezegd: "Eigen schuld natuurlijk, dat malle woeste rijden ook, en dan zoo'n gevaarlijke helling! 't Is nog wonder dat het zoo is afgeloopen!" — O, hij had best dood kunnen zijn; — wat zouden ze hier dan wel gezegd hebben, als hij eens echt dood was? Zou 't ze veel kunnen schelen? Een heel klein beetje misschien? — Och, ze zouden 't morgen alweer vergeten zijn — alleen Vader niet, arme Vader! Heel ver weg, midden op zee, was Vader —
"Vader," snikte Eduard zacht en groote tranen druppelden langs zijn wangen op 't kussen, "Vader, ik voel me zoo eenzaam! Vader!"
Maar niemand hoorde hem. —
O, hij kon Vader niet missen, evenmin als Vader hem, waarom was Vader toch weggegaan? — En als Vader nu terug kwam vond hij zijn jongen met een gebroken arm — en dat was zijn eigen schuld, zijn eigen onvoorzichtigheid; — hoe had Vader 't ook weer gezegd toen Vader wegging: "Pepi, zul je maken dat ik een vroolijke, gezonde jongen terugvind?" En toch was hij niet voorzichtig geweest, en als hij nu dood was .... "Nee, hij is niet dood, kijk maar, hij beweegt zijn been!" — dat had een van de jongens gezegd, maar 't was net of hij 't Linekes stem hoorde herhalen — hoe kon dat nu? Zijn nichtje was er toch niet bij geweest? Waar kwam Lineke nu opeens vandaan? Lineke had er niets mee te maken, en Bep ook niet — "Nee, hij is niet dood" — wie was niet dood? — Nee, hij was zelf niet dood, als je dood was kon je je niet meer bewegen, dan was je koud en stijf, zooals — zooals 't kleine vogeltje — daar was 't, 't kleine vogeltje, dat ze in het bosch gevonden hadden, dat hij voorzichtig opgenomen had — "nee, 't is niet dood," zei Lineke, "kijk maar, 't beweegt zijn pootje ...." Dat was het! — Arm klein vogeltje, 't was toch gestorven, ver van zijn warme nestje, alleen ... En zonder ophouden gleden Eduards tranen in 't kussen — "Vader, Vader, kom toch gauw!"
Daar was de zee; aldoor loeide de storm, en donkere, zwarte wolken hingen over de met witte schuimkoppen bedekte golven. — Eduard rilde; — had hij toch maar een jas meegenomen, hij had 't nog tegen Hugo gezegd, maar Hugo vond 't immers niet noodig. — Daar was 't schip, duidelijk zag hij het in de verte, 't schip waarmee Vader thuis kwam, en daar stond Vader ook en wuifde — "Vader!" riep Eduard, en de menschen om hem heen keken hem met malle, verbaasde gezichten aan — maar 't schip kwam niet verder, aldoor bleef 't maar even ver weg; weer zoo'n hooge golf — waar was 't schip nu? Weg was 't — overal de donkere zee met de witte schuimkoppen — Vader — o, waarom zochten ze Vader nou niet? Was Vader dood? Vader! Vader! En nog aldoor keek Eduard naar de woeste zee daar voor hem .... ineens, daar was 't schip weer, nu heel dicht bij, heel duidelijk kon hij Vader zien staan, en weer zag hij Vader wuiven en hij zag Vaders lippen bewegen — wat zei Vader? Och, kon hij 't nu maar verstaan, wat was 't dan toch? Weer opende Vader zijn mond: "Eddy, zul je je best doen Vaders moedige jongen te zijn?" ... Weg was alles weer, niets was meer te zien van Vader, van het schip, alleen de donkere, zwarte zee — "Vader, Vader!" riep Eduard wanhopig, en nog eens: "Vader!" —
Eduard schrikte wakker; 't was nu heelemaal donker in 't kleine kamertje, want 't nachtlichtje op 't portaal was uitgewaaid — wat was er ook weer voor akeligs gebeurd? Zijn arm was gebroken, maar wat nog meer? Of had hij gedroomd? Wat stormde 't buiten! Ja, dat was 't, en wat nog meer? Buiten — op zee — het schip — Vader .... Eduard was er weer; zoo akelig duidelijk was 't geweest, — o, als 't eens echt waar was, als 't schip eens echt vergaan was — met groote, angstige oogen keek Eduard in de donkere, zwarte ruimte, en opeens was 't alsof hij hier niet in zijn kleine kamertje lag maar in een heel groote, wijde, hooge zaal waarvan de muren oneindig ver weg waren — en Eduard voelde plotseling een rilling door zich heen gaan, alsof er iets heel griezeligs was — wat bewoog daar in de verte, wat ging daar door de kamer heen — wat was dat? Eduard kneep zijn oogen stijf dicht om 't maar niet meer te zien — wat was dat nu weer? Allemaal groene en roode figuren die heen en weer bleven zweven, eerst heel langzaam, toen vlugger, aldoor vlugger — daar ging 't weer door de kamer ....
"Hugo!" riep Eduard, en hij schrikte van zijn eigen stem, vreemd klonk 't door 't stille huis — maar niemand antwoordde ....
Ingespannen bleef Eduard luisteren: zeker had hij niet hard genoeg geroepen, want alles bleef stil — alleen een zacht, zagend geluid drong tot hem door; hoe kwam dat nu weer? — Ineens vond hij de oplossing van 't raadselachtige gezaag — 't was 't snurken van Piet, dat was altijd zoo hard en de muur tusschen de kamers in was niet heel dik. —
Hoe kwam 't nu opeens weer dat hij met zijn hoofd aan 't voeteneind lag? Hij had zich toch niet omgedraaid? Wat was alles toch raar vannacht! Waar was de muur nu? Nee, daar niet — voorzichtig voelend stak Eduard zijn hand uit — daar? Maar dat was de verkeerde kant — o, wacht, dan lag hij toch goed, dan was 't maar verbeelding geweest daarnet ... Nu aan iets anders denken; wat had hij vanavond ook weer willen doen? O ja, een brief aan Vader schrijven — dat had hij nu nog niet eens gedaan, en morgen moest de brief uiterlijk weg.
Er moest toch een brief naar Vader toe, hij wilde Vader toch vertellen dat hij zijn arm gebroken had, en dan vragen of Vader zoo gauw mogelijk thuis kwam — en Beppie zou 't schrijven, ze kon alleen maar drukletters maken, maar dan zou hij wel voorzeggen wat ze zetten moest — aan de anderen wilde hij 't toch niet vragen. —
Nu bedenken wat hij schrijven zou ....
"Eindelijk wakker? Wel, je hebt een gat in den dag geslapen!" zei Tante Lina, de gordijnen openschuivend, "weet je wel dat het al kwart over negen is?"
Eduard wreef met zijn hand in zijn oogen. "Zoo laat al?" vroeg hij verbaasd.
"Ja, zoo laat al!" lachte Tante Lina, "je hebt het er zeker maar eens van genomen, he? Ik ben vannacht ook nog eens naar je komen kijken, om een uur of twee, maar je sliep zoo lekker!"
Eduard gaf geen antwoord; om twee uur was hij dan zeker juist niet wakker geweest. — En stil bleef hij er naar liggen kijken hoe Tante Lina aan 't opruimen ging en water in de kom schonk.
"Nu zal ik de invalide eerst eens helpen met wasschen," praatte ze verder, "en dan zal ik je ontbijt boven sturen."
Over opstaan zei Tante Lina niets, en Eduard begon er ook niet over. Hij had er nu heelemaal geen zin meer in, hij had hoofdpijn, en verder voelde hij zich ook nog niks lekker. —
Piet kwam de boterhammen en 't glas melk boven brengen. "Wil ik je soms helpen met eten?" vroeg hij.
"Nee dank je, ik kan 't best alleen, hoor!" zei Eduard, maar pas toen Piet al lang weer beneden was stak hij den eersten hap in zijn mond. Een halve boterham at hij op, toen had hij er genoeg van; die gelei smaakte ook al zoo vervelend.
Eduard was blij toen Bep een poosje later boven kwam. "Hoe is 't met je, Eetje?" vroeg ze, en met groote oogen keek ze naar 't witte verband om den gebroken arm.
"Goed," antwoordde Eduard, "vind je niet dat mijn arm er mooi uitziet zoo?"
Bep knikte, en keek aandachtig de kamer rond. "Je hebt je boterhammen niet opgegeten!" zei ze toen.
"Ik heb geen trek meer."
"En heb je geen dorst ook?"
"Ja, dorst wel, geef me 't glas maar."
Voorzichtig, zonder morsen, gaf Beppie 't glas melk aan en haastig dronk Eduard 't leeg. "Wil je wat voor me doen, Bep?" vroeg hij toen, zijn mond aan zijn mouw afvegend.
"Ja, wat dan?"
"Een brief schrijven."
"Maar ik kan niet schrijven!"
"Da's niks, je kunt de letters toch wel maken, en dan zal ik 't je verder wel voorzeggen."
"Goed," zei Beppie, en Eduard wees haar waar ze papier en een potlood vandaan moest halen; toen sjouwde ze een paar voetkussens aan en ging op den rand van 't bed zitten. "Wat moet ik nu schrijven?" vroeg ze.
En Eduard dicteerde. "Lieve Vader! Een l, Bep, nu een i, e, v, e; nu een nieuw woord, Bep, v .... en zoo ging 't langzaam verder: Lieve Vader, ik heb mijn arm gebroken, ik ben gevallen, Bep schrijft ....
"Er kan niet meer op," zei Beppie, "kijk maar, 't papier is heelemaal vol!"
Even lachte Eduard om de groote, scheeve drukletters. "Geef mij nu 't papier nog even," zei hij, "dan zal ik er zelf mijn naam onder zetten." En in een hoekje krabbelde hij, onduidelijk, "Pepi."
"Wat staat daar?" vroeg Bep, 't papier nog eens nieuwsgierig bekijkend.
"Niks," antwoordde Eduard, en even kreeg hij een kleur, "niks bizonders tenminste." En toen liet hij Bep de brief in 't couvert stoppen en dichtplakken. "Neem hem nu maar mee naar beneden en vraag of Oom Vaders adres er opschrijft," zei hij.
Stil lag Eduard voor zich uit te kijken.
't Raam stond open, en een zachte, warme zomerlucht kwam naar binnen.
't Was nu al bijna een week geleden, dat hij zijn arm gebroken had, en nog altijd lag hij hier in bed, en 't werd zoo vreeselijk vervelend! Och, ze kwamen allemaal wel dikwijls boven om even een praatje te maken, maar 't grootste deel van den dag waren ze naar school — eergisteren niet, toen was 't Zondag, en toen had hij bijna aldoor gezelschap gehad, maar gisteren was 't zoo echt vervelend geweest, en vandaag begon 't alweer net zoo — na 't ontbijt waren Bep en Broertje nog even bij hem geweest, maar al gauw was Juf ze komen halen om met ze te gaan wandelen nu 't zulk mooi weer was, en daarna had hij niemand meer boven gezien — hij mocht wel lezen, en naast hem op 't tafeltje lag ook wel een boek, maar 't ging zoo lastig, met dien eenen arm, en hij gaf ook nooit zoo heel veel om lezen — en nog altijd was Vader niet thuis — al van Zondag af had hij 't gedacht: misschien is de boot wel heel vroeg, misschien komt Vader vandaag wel — maar Vader was niet gekomen —
Daar werd beneden gescheld; 't klingelde door 't heele huis; misschien was het Vader — och nee, er werd 's morgens immers altijd zoo dikwijls gebeld, de slager, en de groenteboer — maar misschien was het de dokter wel, die zou vandaag nu toch zeker wel weer eens komen! En misschien vertelde de dokter dan wel dat hij op mocht staan! 't Was niet om zijn arm, dat hij nog in bed moest blijven, maar de dokter had gezegd dat er van opstaan nog geen sprake kon zijn zoolang de koorts niet heelemaal wegbleef — en gisteren had hij bijna geen koorts gehad.
Nee, 't was de dokter niet, anders was hij nu al lang boven geweest. — En Vader was 't ook niet, die zou ook wel dadelijk bij hem gekomen zijn! — Maar Vader kwam nu toch gauw thuis, ieder oogenblik kon Vader thuiskomen, 't was de derde Juni vandaag, en de vier maanden waren om. Waren ze nu eigenlijk gauw omgegaan of niet? Eduard wist 't niet. Soms was 't hem wel eens meegevallen, dat er al zeven, of acht, of negen weken voorbij waren, maar meestal toch had het akelig, vreeselijk akelig lang geduurd. — 't Was immers ook nog midden in den winter toen Vader wegging, en nu was 't heelemaal zomer, 't was warm en de zon scheen en de boomen zagen er zoo prachtig groen uit! — Hoe laat was 't nu? Eduard haalde zijn horloge onder 't kussen vandaan; tien minuten voor twaalf; nee, dan kwam de dokter niet meer vanmorgen, de anderen zouden wel haast uit school komen, Lineke en Tommy en Hugo en Piet. — Even dacht Eduard er aan hoe 't op school altijd was, als om twaalf uur de bel ging; de drukte in de klas, 't geschreeuw en 't gestamp in de vestibule, 't harde gehol van de jongens om maar zoo gauw mogelijk weg te komen, — en dan 't vervelende gevoel als je school moest blijven en je alleen in die leege, stille klas zat; met je tweeën was 't lang zoo erg niet, dan had je nog wel eens pret, maar in je eentje was 't echt lam, en dan begon die vervelende Snijders altijd te zaniken over dat malle toelatingsexamen. —
Natuurlijk zou hij nu wel weer een heeleboel achter raken bij de andere jongens. Wie weet hoe lang 't nog wel duurde voor hij weer naar school mocht, en als hij nu weer terug kwam zouden de sommen zeker nog wel weer slechter gaan dan vroeger. — Maar dan was Vader ook weer terug, en dan zou Vader hem wel helpen, als hij nu eerst maar aan Vader verteld had hoe ellendig 't rekenen tegenwoordig ging en van die slechte cijfers! — Eduard duwde de deken een eind van zich af; hij had 't zoo verschrikkelijk warm!
Daar werd weer gebeld. Was Vader daar? Eduard luisterde, bang om zich te bewegen en een van de geluiden beneden te missen. "Dag Maatje!" ving hij op; 't waren Bep en Broertje, met de juffrouw, en even later drongen ook Tommy's bekende hooge kreten met de lange uithalen tot hem door. — Waarom kwamen ze nu toch niet een van allen boven? Niemand dacht er aan dat hij hier alleen lag, en dat hij al de heele morgen alleen geweest was; allemaal hadden ze hem vergeten! —
Daar kwam opeens iemand aan; haastige voetstappen wipten de trap op, met een flinken zwaai werd de deur opengegooid en Lineke stapte binnen, een groote tak jasmijn in haar hand. "Is hij niet prachtig?" riep ze, "bijna alle bloemetjes er van zijn uit!" en toen ging ze naast Eduards bed staan en hield den witten tak vlak bij zijn gezicht.
"Ja, erg mooi!" bewonderde Eduard, voorzichtig een bloempje vasthoudend om 't goed te bekijken, "en wat ruiken ze lekker!"
"Ik zal ze hier bij je zetten," zei Lineke, "dan heb je er den heelen middag plezier van!" en toen haalde ze de karaf van de waschtafel om den tak daarin te steken; een glas was niet groot genoeg.
Met een groot blad met boterhammen kwam Tommy naar boven geschuifeld.
"Ik kom bij je koffiedrinken!" verklaarde hij; "vind je dat niet vreeselijk prettig? En Juf zal straks de glazen melk brengen!"
"Natuurlijk vindt hij het prettig!" lachte Lineke, de kamer uitgaande.
Tommy's gezelschap was heel vermakelijk. Hij deed verhalen over gevechten, waarin hij jongens, die minstens tweemaal zoo groot als hij waren, glansrijk verslagen had; over slooten, waar hij over gesprongen was, en die zoowat even breed waren als de lengte van Eduards bed ..."
"Zoo breed als de lengte van mijn bed?" herhaalde Eduard.
"Ja, zooiets," zei Tommy, "of misschien een klein beetje minder!" —
"Wil je eens uit het raam kijken wie er gescheld heeft?" vroeg Eduard, die bij iedere bel ongeduldiger werd.
Tommy stak zijn hoofd naar buiten. "'t Is die jongen van Meertens!" zei hij, "en Keetje heeft hem binnengelaten."
"O, leuk! laat hij gauw boven komen!" riep Eduard, "vraag aan Tante of hij nu alsjeblieft eindelijk eens bij mij mag, anders is hij weg, en ik moet hem noodig wat vragen ook!"
Zijn haast maakte indruk op Tommy, en de kleine jongen holde naar beneden.
Dat "noodig" had er wel af kunnen blijven, bedacht Eduard, maar 't was ook zoo leuk om eens over school en zoo te praten, en tot nu toe waren Theo en Meertens en van Merlen, die ook eens was komen vragen of hij bij hem mocht, allemaal weggestuurd, omdat er geen bezoek mocht komen zoolang hij nog koorts had. Maar nu zou 't toch zeker wel mogen, hij was immers bijna beter! —
Een luidruchtig gestomp tegen de deur volgde; "Binnen!" bromde Eduard met een lage stem, en Meertens kwam de kamer in.
"Zoo Kerner, leef je nog?" vroeg hij.
"Zooals je ziet!" zei Eduard, en op den stoel bij 't voeteneind van zijn bed wijzend, "ga zitten!"
Meertens liet zich op den stoel neervallen. "Wanneer sta je weer op?" informeerde hij.
"Zoodra 'k van die vervelende knul van 'n dokter m'n bed uit mag!"
"Da's nogal logisch!" lachte Meertens, "'t in bed liggen schijnt je maar matig te bevallen!"
"'t Hangt me al lang meters ver de keel uit!" mopperde Eduard; "hoe is 't op school?"
"Nou, sloom natuurlijk! Je boft dat je er niet bent; Snijders doet niks als ons benauwd maken voor dat halve gare toelatingsexamen en geeft hoopen huiswerk!"
"Prettig!"
"Ja, dat snap je!" zei Meertens, de kamer rondkijkend. — "Je Tante wou me eerst niet naar boven laten gaan, maar toen kwam dat kleine jong met die boodschap van je beneden en toen mocht ik, even, zei ze. Wat had je voor interessants te vragen?"
"Ik? Nou, niks, ik wou eens wat anders hooren, je moet niet denken dat ik hier voor m'n plezier den heelen dag in m'n eentje lig!"
"Nou, 't is een taaie boel op school," herhaalde Meertens, "en ik kan niks doen of Snijders ziet 't nou jij niet voor me zit!"
"En wat zegt hij dan van het toelatingsexamen?"
"Nou, dat we er niet komen natuurlijk, we zijn lui, en dom, en nog een heeleboel meer."
Even schrikte Eduard. Als mijnheer Snijders dat tegen álle jongens zei, wat moest hij dan wel tegen hém zeggen! Hij was in den laatsten tijd tóch bepaald al een van de minsten, en dan nog die weken dat hij ziek was er bij —
"Zeg Meertens!"
"Nou?"
"Jij gaat naar de H. B. S. he?"
"Ja, naar de Hengelende Biggen Societeit," zei Meertens.
"Denk je dat je er komt?"
"Nou, dat hoop ik wel," zei Meertens, "'k zou 't nogal lam vinden als ik zakte."
"Ik ga naar 't gymnasium." Eduard zweeg even. —"Denk je dat ik er door kom?"
Meertens haalde zijn schouders op. "Hoe weet ik dat nou?" antwoordde hij, "als 't aan mij lag wel!"
"Nou ja, doe nou niet flauw, geloof je dat ik zakken zal?"
"Ik zeg immers al dat ik 't niet weet!" herhaalde Meertens, "je kunt soms wel nogal uilig doen tegenwoordig, maar misschien bof je bij 't examen wel!"
"Da's opwekkend!" zei Eduard half lachend, en "nou, daar kan ik toch niks aan doen!" beweerde Meertens, en toen begon hij een verhaal te doen over Groeneveld, die 't bord schoon had moeten maken, en er zoo hard tegen gebonkt had dat 't op den grond geduikeld was. "Nou, Snijders tippelde er natuurlijk dadelijk naar toe," vertelde hij, "en opspelen dat hij deed! 't Was om je een bult te lachen!"
Eduard had dolle pret om 't verhaal en probeerde dadelijk 'n gezicht te trekken zooals Groeneveld gezet moest hebben. Die kon zoo echt onnoozel kijken. —
"Nou, zeg, 'k smeer 'm," zei Meertens eindelijk, en zich uitrekkend: "eerste uur misselijke aardrijkskunde!"
"Dat vind ik juist altijd nogal moppig," antwoordde Eduard.
"'k Geef 't je cadeau!" bood Meertens aan; "kom, ik ga weer eens naar school kuieren," en Eduard een klap op zijn uitgestoken hand gevend: "ik kom nog wel eens!"
"Da's goed," zei Eduard, en toen Meertens al bij de deur was: "Doe je 't heusch?"
"Ja zeker."
Op de trap hoorde Eduard hem nog roepen: "Beterschap!"
"Dank je!" riep Eduard terug. —
Eduard ging met zijn gezicht naar den muur liggen en deed zijn oogen dicht.
"Misschien bof je wel!" had Meertens gezegd, en zeker had hij dus ook niet gedacht dat Eduards kans om er door te komen heel groot was; o, 't zou vreeselijk zijn als hij zakte, misschien zou mijnheer van Eerde wel vinden dat hij heelemaal geen examen mocht doen, en wat zou Vader dan wel zeggen! Had hij maar aan Meertens gevraagd om zijn boeken mee te brengen! — Was hij nu heusch zoo vreeselijk stom? Was hij nu heusch zooveel dommer dan de andere jongens? En opeens was 't weer of hij mijnheer Snijders hoorde zeggen: "'t Is niets dan luiheid, je kunt best als je maar wilt!" — Ja, lui, dat was hij geweest! Nooit had hij zijn werk goed afgemaakt in de laatste vier maanden, en iederen morgen was hij naar school gegaan met halfgeleerde lessen — en de taak, die mijnheer Snijders hem voor de Paaschvacantie gegeven had, was ook al niet afgeweest, en het gedeelte, dat hij wél gemaakt had, zag er slordig uit, en was vol fouten — en dat moest hij nu allemaal aan Vader vertellen; — wat zou Vader wel zeggen!
Piet kwam nog even boven voor hij naar school ging. Eduard keek om toen hij de deur hoorde opengaan, maar dadelijk draaide hij zijn gezicht weer naar den muur.
"Wat mankeer jij?" vroeg Piet verbaasd.
"Niks," antwoordde Eduard onverschillig.
"Da's niet veel!" — en toen Eduard niets zei: "Nou, je kunt toch wel antwoord geven!"
"Je vraagt me niks," zei Eduard met zijn oogen dicht, en Piet, die zoo'n conversatie ál te gezellig vond, liep fluitend naar beneden. —
Eduard hoorde hem de voordeur achter zich dichttrekken. —
Nee, 't kon hem nu allemaal niks meer schelen, alles was ook even lam, dat lange in bed liggen hier, en dat ellendige examen, en Vader kwam maar niet thuis ... En stil bleef hij liggen soezen, uit verveling de streepjes in 't behang tellend, en dan deed hij zijn oogen weer dicht omdat ze zoo moe werden van het kijken naar die warrelende figuurtjes. —
Opeens schrikte hij weer op. Daar werd gebeld! 't Was niet heel hard, maar toch had hij het duidelijk gehoord — zou Vader daar zijn?
En weer bleef hij luisteren, half overeind, aldoor naar de deur kijkend — wat duurde 't weer lang! Daar kwam iemand naar boven, — nee, met hun tweeën kwamen ze naar boven, Eduard kon het hooren aan de voetstappen, en ook hoorde hij ze praten — een lage mannenstem — Vader! — Wat liepen ze langzaam! Nu antwoordde Tante Lina, — vervelend dat die nu mee naar boven kwam, ze kon toch wel begrijpen — wild bonsde het in Eduards hoofd en een schok ging door hem heen toen de deurknop werd omgedraaid —
De dokter kwam binnen, en Tante Lina volgde hem en sloot de deur weer. Met groote oogen keek Eduard de dokter aan, toen liet hij zich weer achterover in het kussen vallen. —
Nog altijd was Vader er niet!
"Hoe is 't met onzen held?" vroeg de dokter vroolijk, maar Eduard kon er niets aan doen dat zijn lip trilde bij het "Goed dokter," en dat er tranen in zijn oogen kwamen. De dokter zag het wel, maar hij zei niets en begon naar het verband te kijken, alleen toen Tante Lina even later naar beneden gegaan was om nieuw linnen te halen keek hij Eduard aan en vroeg vriendelijk: "Wat scheelt mijn patientje?"
"'t Duurt allemaal zoo vreeselijk lang!" snikte Eduard opeens, maar de dokter liet hem niet verder praten: "Niet huilen, niet huilen!" zei hij, "kom, je moet je dapper houden, tot nu toe ben je aldoor zoo'n flinke jongen geweest! — Kijk, ik had je juist willen vertellen dat je morgen eens mocht probeeren om op te staan, heb je daar zin in?"
Eduard knikte, en de dokter vervolgde: "Je moet niet zoo ongeduldig worden, me dunkt dat we al weer een heel eind op streek zijn! Je ligt hier bijna als een prins, de zomerlucht komt zoo lekker naar binnen! Je hebt het heusch heel wat beter dan de meeste van mijn patienten, geloof dat maar!" en tegen Tante Lina, die weer binnengekomen was: "Is die prachtige jasmijn uit uw tuin, Mevrouw? Wat 'n mooie groote bloemen!" —
"U mag wel een takje van de jasmijn hebben voor uw knoopsgat!" zei Eduard, toen de dokter wegging, en hij keek er naar hoe Tante Lina een schaar nam en een klein takje afknipte. — Hij mocht het zelf in 't knoopsgat steken, 't ging wel een beetje lastig met één hand, maar 't ging toch.
"Dus morgen mag hij eens probeeren op te staan!"zei de dokter nog eens, en weer bleef Eduard alleen, en weer hoorde hij Tante Lina en de dokter praten op de trap.
Hoe dom ook om daarnet te denken dat Vader naar boven kwam; Vaders stem leek immers niets op de stem van den dokter! Och, maar wanneer zou Vader nu toch ook eindelijk komen! — Met een zucht draaide Eduard zich weer naar den muur toe. Maar weer figuurtjes tellen, misschien viel hij dan wel in slaap, daarnet sliep hij ook bijna toen die dokter opeens kwam ....
Hoe Iaat was 't nu? Eduard keek op zijn horloge; 'n minuut of zeven voor vier; een uur zoowat had hij geslapen. Nu kwamen straks de anderen weer uit school, en dan gingen ze zeker in den tuin spelen of misschien kwamen ze ook wel boven, maar 't kon Eduard niks schelen, ze mochten weg blijven ook, hij had nou toch geen zin om naar die vervelende verhalen van ze te luisteren. —
Daar kwam er al weer eentje naar boven, nou kreeg hij zeker weer zoo'n glas melk met een ei, akelig flauw goed; dan was 't altijd maar 't best om je slapend te houden; als je wakker was moest je 't nog dadelijk opdrinken ook!
Eduard maakte zich gereed om Tante Lina, of de juffrouw, of wie er anders komen mocht, slapend op te wachten, en weer kneep hij zijn oogen dicht.
De voetstappen kwamen dichter bij, Eduard hoorde hoe de knop van de deur omgedraaid werd en hoe er iemand naar 't bed toekwam — nou, wat bleven ze nou staan zaniken, waarom zetten ze nou dat glas niet neer, dan konden ze immers weer verdwijnen! Maar er werd niets neergezet, en opeens voelde Eduard hoe een hand op zijn voorhoofd gelegd werd. —
"Vader!" riep Eduard, nu met wijd-open oogen, en daar zat hij al overeind en stak zijn hand naar Vader uit — en daar zat Vader ook al op de rand van 't bed, en Eduard legde zijn arm om Vaders hals en zoende Vader, en nog eens, en nog eens, en nog eens weer. —
"Eddy!" zei Vader zacht, en even de verbonden arm aanrakend: "Stoute jongen, wat heb je gedaan? Wat heb je je oude Vader aan 't schrikken gemaakt!"
Maar Eduard gaf geen antwoord, en aldoor bleef hij maar naar Vader kijken, als kon hij nog maar half gelooven dat Vader er werkelijk was.
"U bent het toch wel heusch?" vroeg hij eindelijk, "ik droom toch niet dat u er bent, he Vader?"
"Nee, nee, je droomt niet," antwoordde zijn Vader, "ik ben 't echt!" — en Eduard zuchtte, zacht over Vaders hand strijkend: "ik ben zoo vreeselijk, zoo vreeselijk blij dat u weer thuis bent!"
"Ja, ik ben ook vrééselijk blij!" lachte Vader, en toen nam hij Eduards hoofd tusschen zijn handen en ernstig keek hij zijn jongen aan. "Hoe is 't er mee?" vroeg hij.
"Goed Vader!" zei Eduard zacht.
"Hier is 't rapport, Vader!" zei Eduard, en hij gooide zijn pet op een stoel en liep naar Vader toe, die voor 't raam stond en naar buiten keek.
Gisterenavond waren ze eindelijk weer thuisgekomen, in hun eigen, gezellige huis, dat door Rika netjes schoongemaakt en gelucht was. Nog ruim een week waren ze bij Tante Lina gebleven, want zoo lang Eduard toch nog niet naar school mocht had zijn Vader 't niet prettig gevonden hem den heelen dag alleen te laten. "Oom blijft ook hier tot Eetje weer beter is!" had Beppie dadelijk gezegd, en Tante Lina had nog denzelfden avond de bedden laten veranderen. — 't Was toch aardig van Tante Lina geweest om de kamer van de groote jongens dadelijk voor Vader en hem in te richten; Hugo had nu op 't logeerkamertje moeten slapen, en voor Piet was een bed in de badkamer gezet, en Vader zelf had Eduard naar Hugo's bed overgedragen.
En verder was 't beter worden erg gauw gegaan; wel hing zijn arm nog in een doek, en dat zou ook nog wel een week of wat duren, had de dokter gezegd, en ook zag hij nog wat bleek en mager, maar toch was hij vanmorgen weer voor 't eerst naar school geweest.
"Vraag nu of je 't rapport dat je voor de Paasch-vacantie gekregen hebt nog eens mee mag nemen," had Vader gezegd, toen Eduard om kwart voor negen klaar stond om naar school te gaan; "toen je 't kreeg was 't te laat om de cijfers nog te schrijven, weet je wel, en ik wou het toch graag zien."
En Eduard had het rapport meegebracht; 't was wel geen prettige boodschap geweest het aan mijnheer van Eerde te gaan vragen, want hij wist vooruit al dat de cijfers Vader wel tegen zouden vallen. — Vader had natuurlijk wel al lang gevraagd hoe 't op school ging en Eduard had ook wel verteld dat 't niet zoo heel mooi was, maar al te veel had hij er maar niet over gezegd.
Aandachtig had Vader de cijfers bekeken, en aldoor was Eduard naast hem blijven staan om te hooren wat Vader zeggen zou, maar Vader zei niets; en zonder Eduard aan te zien vouwde hij het rapport weer dubbel en gaf het terug.
"We zullen gaan koffiedrinken," zei Vader eindelijk.
Eduard ging tegenover Vader aan tafel zitten; hij was daarnet hard naar huis geloopen om gauw bij Vader te zijn en gezellig van alles te vertellen, maar nu was 't ineens niks leuk meer; — zei Vader nou maar wat, gaf Vader hem nou maar een flink standje over dat rapport, want daar was Vader nu natuurlijk kwaad om — maar Vader zei niks.
Zoo was 't bij Oom Tom en Tante Lina nou nooit, die gaven tenminste dadelijk standjes als ze kwaad waren en dan was 't tien minuten later weer net of er niks gebeurd was, maar zóó duurde 't zoo vreeselijk lang. — Eindelijk kon Eduard 't niet langer uithouden.
"Vader, is u boos?" vroeg hij zacht.
"Boos? Welnee!" antwoordde Vader.
Daar had je 't nou al! Nou was hij nog even ver! Had hij nu maar niks gezegd!
En Eduard begon zich opeens vreeselijk te haasten met zijn boterhammen; gauw voortmaken maar, en dan buiten gaan spelen!
En zonder verder naar Vader te kijken liep hij toen hij klaar was de kamer uit.
Wie zou hij nu eigenlijk eens gaan halen, en waar zouden ze naar toe gaan? Misschien wou Meertens wel mee. — O nee, die had van twee tot drie timmerles. — Als hij eens naar Tante Lina ging? Ze zouden zeker wel in den tuin spelen vanmiddag! Toch maar niet doen, 't was zoo'n eind! Wat deed hij vroeger ook weer altijd 's Woensdagmiddags? O ja, dan had hij vioolles, en meestal maakte hij dan daarna zijn werk. Maar in dat vervelende huiswerk had hij nu heelemaal niks geen zin, en de vioolles was nog altijd op Vrijdag. — Kom, hij kon Theo wel eens gaan halen, die had hij in een heelen tijd niet gezien, en wacht, hij kon eigenlijk best op de fiets gaan, hij was immers al weer beter, en die arm hing nog wel in een verband maar je kon ook best met één hand fietsen. Eduard haalde de fiets uit de kast. 't Ding was na den val wel een week in de reparatie geweest, maar nu zag alles er dan ook weer prachtig uit en de remmen werkten weer uitstekend. Natuurlijk waren de banden weer slap; hoe kreeg hij die nou weer opgepompt met zijn eene arm! Gezanik ook! Aan Vader vragen? — Eduard bedacht dat hij toch eigenlijk ook niet goed durfde gaan fietsen zonder 't eerst tegen Vader te zeggen. Vooruit dan maar!
En Eduard slenterde weer naar de huiskamer. Maar Vader was er niet meer. Vader was toch niet uitgegaan, dan zou hij Vader wel gezien hebben! Eduard liep de gang weer in en: "Rrrika! Waar is Vader?" schreeuwde hij tegen Rika, die juist de keuken uitkwam.
"'k Geloof dat meneer naar zijn studeerkamer gegaan is," antwoordde Rika en Eduard holde naar Vaders kamer.
Aan 't groote bureau zat Vader te schrijven, en "Vader, wilt u m'n fiets even oppompen?" riep Eduard.
"Waarvoor?" vroeg Vader, zijn sigaar uit zijn mond nemend.
"Nou, ik wilde wat gaan fietsen," zei Eduard, "en m'n banden zijn zoo slap!"
Vader keek hem even zwijgend aan. "Wat dacht je nu eigenlijk?" vroeg hij toen, "dacht je dat ik nu met je naar beneden zou gaan om je fiets op te pompen en dat ik dan zou zeggen: 'Dag Pepi, veel plezier,'?"
"Waarom niet, Vader?"
"Omdat er geen kwestie van is dat je fietsen gaat zoolang je arm in dat verband hangt," en Vader schreef weer verder.
"Maar ik kan best met één hand fietsen!" mopperde Eduard, maar hij kreeg geen antwoord, en stil pruttelde hij verder: "Bij Tante Lina mocht je altijd doen wat je wou."
"Maar bij mij niet."
Met een boos gezicht bleef Eduard op de punt van de schrijftafel zitten, maar Vader werkte rustig door en Eduard keek er naar hoe vlug de zwarte lettertjes op 't witte papier kwamen.
Wat moest hij nu gaan doen? Nu mocht hij niet fietsen ook, en dan dat akelige rapport; hoe moest dat nu gaan met 't toelatingsexamen? Als 't zoo doorging mocht hij 't zeker niet eens doen en toch bleef 't vast zoo gaan als Vader er zich niet mee bemoeide. En natuurlijk bemoeide Vader zich er niet mee zoolang hij er zelf niet over begon. Maar wat moest hij dan zeggen?
Eduard stak zijn beenen vooruit en keek naar de punten van zijn schoenen, toen nam hij een afgebrande lucifer van de tafel en bleef daar mee zitten spelen. Maar eindelijk liet hij 't roode houtje op den grond vallen, en zacht begon hij: "Vader!"
"Wat is er?"
"Denkt u dat ik toelatingsexamen mag doen?" Maar Vader keek niet eens op en zei: "Dat weet ik niet; 't schijnt jou niet te kunnen schelen en dan kan 't mij ook niet schelen."
"Maar 't kán mij wel schelen!"
Nu hield Vader op met schrijven, en hij vroeg: "Waarom heb je niet gewerkt in den tijd dat ik weg was?"
Met groote, verschrikte oogen keek Eduard zijn Vader aan.
"Ik heb wel gewerkt!" zei hij toen.
"Maar waarom heb je niet beter je best gedaan?"
Eduard antwoordde niet dadelijk.
"Dat weet ik niet," zei hij eindelijk, en hij zette een heel ongelukkig gezicht, "alles was zoo vreeselijk moeilijk en u was er niet!"
"Maar omdat ik er niet was had je toch precies even goed je best moeten doen!"
"Ik kan niet werken als u er niet bij bent!" zei Eduard, maar zonder Vader aan te kijken.
Nu legde Vader zijn pen neer, en achterover in zijn stoel leunend zei hij: "Kijk eens, je kunt best, als je maar wilt. Je moet niet denken dat alles nu maar even gemakkelijk is! Als je dat denkt zul je er heusch nooit komen, dan zul je heusch nooit iets bereiken! Als jij er aldoor aan gedacht hadt dat je werken wilde, en je daarvan niet hadt laten afbrengen, dan had je ook gewerkt! Maar er kwam zoo heel veel afleiding, zoo heel veel dingen waren er die je ook mee wilde doen, en toen schoot je werk er bij in. En toch moet je leeren om daar tegen te kunnen, er zullen altijd, je heele leven door, dingen zijn waar je graag aan mee wilt doen, en waarvoor je je werk in de steek zou moeten laten, en je Vader zal er niet altijd bij zijn om je te vertellen wat je doen moet! Begrijp je goed wat ik zeg, Eddy?"
Eduard knikte van ja.
"En nu vraag je over dat toelatingsexamen voor 't gymnasium — kijk, je moet nu zelf maar weten wat je doet; als je zoo door blijft gaan als je nu de vier laatste maanden gewerkt hebt, nee, dan mag je 't stellig niet doen. — En anders, als je maken wilt dat je 't wel mag doen, dan moet je aanpakken. Je hebt heel veel tijd verknoeid, en ik weet niet of het mogelijk zal zijn om veel in te halen, maar als je het ernstig meent en je wilt je inspannen, dan kun je het probeeren. Je hoeft me niet dadelijk te vertellen wat je doen wilt, denk er maar eens stil over na."
En Vader nam zijn pen weer op en boog zich weer over zijn werk.
"Blijft u vanmiddag thuis werken, Vader?"
"Ja."
Eduard ging naar 't raam en keek naar buiten. Stil bleef hij staan, een heele tijd lang, toen draaide hij zich om en haalde zijn schooltasch uit de gang. En hij ging aan een hoek van de schrijftafel zitten, legde zijn schriften en boeken voor zich, en begon aan zijn sommen.
En aldoor werkte hij verder, zonder op te kijken; en wel werd het niet heel netjes nu hij zijn linkerarm niet kon gebruiken, maar 't maakte hem vandaag niet ongeduldig, en net zoolang rekende hij, tot hij alle antwoorden gevonden had.
Toen stond hij op en zwijgend legde hij zijn werk voor Vader neer.
Aandachtig las Vader de sommen door, toen deed hij het schrift dicht en gaf het terug. "En?" vroeg hij, Eduard aankijkend.
"Ik wou graag probeeren om in te halen," zei Eduard zacht, "als u me helpen wilt tenminste. Ik weet wel dat ik het later alleen moet doen en later kan ik het misschien ook wel alleen, als u me eerst dan nog maar een beetje helpen wilt."
"Goed," antwoordde Vader, "maar dan blijft er niet veel tijd over voor andere dingen, heb je dat nu wel bedacht?"
"Ja Vader."
"En zijn er nu nog lessen te leeren?"
"Alleen jaartallen, moet ik dat nu eerst doen?"
Vader knikte.
Eduard haalde zijn jaartallenschrift te voorschijn en begon te leeren. Nu was het half vier, om vier uur was hij dus met alles klaar; in al dien tijd dat hij bij Tante Lina logeerde was 't nooit gebeurd dat zijn werk Woensdagmiddags om vier uur af was. En als hij gewild had was het toch eigenlijk best te doen geweest. —
"Weet u wat ik zoo gek vind, Vader?" vroeg Eduard, toen zijn Vader de jaartallen overhoord had.
"Nou?"
"Dat je toch zoo aan elkaar went. Ik dacht toen ik bij Tante Lina was aldoor dat ik niks om ze gaf, om Hugo en Piet en de anderen, de heele familie bedoel ik, begrijpt u?" en Eduard stopte de boeken en schriften weer in zijn tasch.
"En geef je nu toch wel om ze?"
"Dat weet ik eigenlijk niet; maar je went toch wel erg aan elkaar, vind ik. 't Was aldoor zoo'n drukte, en je hadt toch ook wel dikwijls pret met elkaar, en ze hadden altijd plannen, zooals toen die kuil in den tuin, en dat comediespelen en zoo."
"En ik speel geen comedie met je," zei Vader.
"Nee natuurlijk niet," lachte Eduard, "maar met je tweeën gaat dat ook niks leuk. Kijk, ik vind het natuurlijk wel vreeselijk plezierig om weer thuis te zijn, maar je mist al die drukte toch wel een beetje, 't was soms toch wel erg gezellig."
Vader zuchtte even. "Je zult weer aan je oude Vader moeten wennen, Pepi!" antwoordde hij.
Eduard streek met zijn hand door Vaders haar.
"Dat bedoel ik niet," zei hij, "ik houd van u natuurlijk toch veel meer dan van hen allemaal bij elkaar, maar 't is hier zooveel stiller, begrijpt u?"
"Ja zeker, ik begrijp 't wel." Vader dacht even na. "Weet je wat we doen zullen, Pepi? Als je 't nu ernstig meent met werken en je houdt flink vol, dan gaan we den eersten dag van de groote vacantie dat het mooi weer is naar buiten, den heelen dag, en dan vragen we ze allemaal mee, en dan mag jij kiezen waar we naar toe zullen gaan!"
Eduard vond het een prachtig plan. "Mogen ze allemaal mee?" vroeg hij.
"Ja allemaal; Hugo, en Piet, en Lineke, en de kleine krieltjes, en dan vragen we of Oom Tom en Tante Lina en de juffrouw ook mee gaan."
"En Theo ook? En Meertens? En van Merlen? Dat is ook een leuke jongen!"
"Allemaal," zei Vader.
Eduard dacht even na. "We moesten Piet maar thuis laten," stelde hij voor, "die was er toch eigenlijk de schuld van dat ik viel," maar toen hij Vader aankeek, haastig: "Of nee, laat hij toch ook eigenlijk maar meegaan." —
"Edu, daar is die jongen van Meertens en die vraagt of je buiten komt spelen," zei Rika, haar hoofd om de deur stekend.
"Ja, ik kom," antwoordde Eduard, "'t mag immers Vader?"
Zijn Vader knikte.
En Eduard liep de kamer uit en holde de gang door met een daverend "Hallo!"
Met een dreunenden slag viel de voordeur dicht.
Dit boek bevat een aantal zetfouten. Sommige fouten zijn stilzwijgend hersteld, zoals ontbrekende aanhalingstekens. In enkele gevallen werden er binnen dubbele aanhalingstekens wederom dubbele aanhalingstekens gebruikt. Voor de duidelijkheid zijn die veranderd in enkele aanhalingstekens.
De 'platte tekst'-versie simuleert met [_] italic, en met [~] gespatieerde tekst-fragmenten.
De "HTML"-versie toont de oorspronkelijke bladzijde-nummers, de 'platte tekst'-versie niet. De bladzijde-nummers kunnen verborgen worden in de "HTML-versie. Indien gewenst, open dan het HTML-bestand met een tekstverwerker en kijk naar de aanwijzingen bij de CSS-klassen [pagenum] en [hyphen]. Als de bladzijde-nummers zichtbaar zijn, dan hinderen ze niet bij het zoeken naar tekstfragmenten, omdat ze virtueel worden getoond.
Voor het gemak van de lezer is er aan de "HTML"-versie ook een inhoudsopgave toegevoegd.
Verder zijn de volgende zetfouten gecorrigeerd (en in de tekst voorzien van 'hints' die de oorspronkelijke tekst tonen):
[dat bij dan] → [dat hij dan]